dinsdag 30 december 2014

Paus Paulus VI - Vrijheid moet dienen om het goede te onderkennen

"De gave van de vrijheid moet gebruikt  worden om het goede te zoeken en te kiezen, d.w.z. de voorkeur te geven aan onze plicht, jazelfs aan de liefde tot God, die de hoogste en de samenvattende wet van het Evangelie is. De vrijheid moet in evenwicht worden gehouden door de zedelijke verplichting, spontaan doch edelmoedig en totaal. Anders wordt zij een louter recht, alleen maar een egoïstisch en eenzijdig recht, met alle antisociale consequenties, die deze exclusiviteit meebrengt; ofwel zij ontaardt in een blinde losbandigheid, die slaaf is van het instinct, maar zeker niet van een instinct dat evenwichtig is en zich richt op de ware geestelijke gestalte van de mens".

Toespraak Algemene Audiëntie Paus Paulus VI op 29 oktober 1974

Bron: rkdocumenten.nl

maandag 29 december 2014

Jezus, de mensgeworden Zoon, is het snijpunt van hemel en aarde


Kerstmis, het feest van de Geboorte van Jezus, de Christus, dat is de Messias, Gods Gezalfde priester en koning. De teksten van de Dagmis zetten zijn Geboorte in een groter kader, een kader van kosmische afmetingen. Zij bezingen dat God, de schepper van hemel en aarde, aan de wereld, aan ons mensen, zijn heil, zijn redding aanbiedt.

In beide testamenten klinkt de overtuiging door dat God de wereld niet aan zijn lot overlaat. Hij strekt zijn hand reddend uit naar ons mensen in nood. De profeet Jesaja horen we dan ook zeggen: Alle grenzen der aarde hebben Gods heil aanschouwd. Maar wat aanschouwen wij nu eigenlijk? Wat zien de herders anders dan een Kind gewikkeld in doeken en liggend in een voederbak?  Ons wordt gevraagd om te zien met de ogen van het geloof. Bidden wij God om ontferming vanwege ons tekort aan hoop en geloof: Kyrie eleison Heer, ontferm u over ons.

Hoever liggen de teksten van het Kerstfeest niet uiteen! In de Kerstnacht hoorden we lezen uit het evangelie van Lucas over het Kind in de kribbe; het klonk allemaal klein: de herdertjes lagen bij nachte, ze telden hun schaapjes en vonden het Kindeke Jezus in een stalletje te Betlehem. Zo intiem en ontroerend de teksten van die heilige nacht, zo  hooggestemd klinken ons in de liturgie van de Dagmis uitspraken in de oren over de Zoon die het evenbeeld is van Gods wezen, de afstraling van zijn heerlijkheid, die bij God was in den beginne. Johannes is onder de evangelisten als een majestueuze adelaar die de gebeurtenissen rond Jezus niet alleen een diepere zin geeft maar ook de afmetingen van kosmische dimensies. In die ouverture zingt Johannes zijn visie uit over Jezus, Zoon van God, Zoon van Maria. Het lied bestaat uit twee parallelle delen (1,1-13 en 1,14-18) die in een a/b/a patroon over Jezus, Johannes de Doper en weer over Jezus gaan.  

De eerste klanken waarmee Johannes de schitterende ouverture van zijn evangelie opent, luiden:   “in het begin”, en die doen onmiddellijk denken aan de woorden waarmee de bijbel het scheppingslied van het boek Genesis opent: “in het begin schiep God hemel en aarde.” Zo wordt door Johannes als een fundamentele belijdenis neergezet dat met Jezus de herschepping van hemel en aarde een aanvang heeft genomen. Twee typeringen worden voor Jezus in dit lied gebruikt: Woord en Licht. Ook hierin sluit de evangelist aan bij Genesis hoofdstuk 1. Daar schept  God hemel en aarde door een tienvoudig spreken. Zo leert Johannes ons dat Jezus niet alleen gezaghebbende woorden spreekt, maar het spreken van God zelf is, het Woord van God. In Genesis 1 wordt het licht als eerste door God in het bestaan geroepen. Maar Johannes zingt uit dat Jezus Gods eigen licht is dat bestond voor al het bestaande, het licht dat de duisternis verdrijft en de mensen leven en liefde brengt. Dat spel van licht en duisternis wordt voortgezet in de hoofdstukken 3 en 4. In hoofdstuk 3 verhaalt de evangelist van het nachtelijk gesprek tussen Jezus en Nikodemus over het opnieuw geboren worden, en in het vierde hoofdstuk vertelt hij van de ontmoeting met de Samaritaanse vrouw bij de bron van Sichar die zich in het volle daglicht afspeelt. Het contrast van licht en duisternis dat in de proloog wordt opgevoerd, wordt dus herhaald en uitgewerkt in de daarop volgende teksten. Jezus als de eniggeboren Zoon is de door God naar ons uitgestoken hand waardoor ook wij kinderen van God kunnen worden. Daar is een nieuwe geboorte voor nodig, een geboorte van bovenaf, iets waar Nikodemus met al zijn geleerdheid niet bij kan. Maar terwijl hij in het nachtelijk duister achterblijft, ontdekt de vrouw bij de bron Jezus als de Messias. Zij gelooft en komt tot het licht.

Waar het Boek Genesis in het eerste deel van het lied overheerst (in het begin, spreken, het woord en het licht), domineert in het tweede gedeelte het boek Exodus, het verhaal van de Uittocht. In vers 14 wordt gesproken over het onder ons komen wonen. Heel letterlijk over de tent die hij onder ons heeft opgeslagen. Dat verwijst naar de Tent van de samenkomst, de Ontmoetingstent waarin God tijdens de woestijnreis aan Mozes en Aaron verscheen. Johannes laat ons zien dat Jezus zelf de Tent is waarin God in al zijn glorie woont en die van dag tot dag met ons meetrekt. Door te geloven in Jezus en ons met hem te verenigen  kunnen wij in Hem God vinden en zien. Niemand heeft ooit God gezien, een uitspraak die inslaat als een bom! Maar, getuigt Jezus: “Wie mij heeft gezien, heeft de Vader gezien”, want Jezus als het Woord van God rust aan het hart van de Vader, zijn Vader. God die zich in Exodus 34,6 presenteert als de genadevolle en de waarachtige, heeft in de vleesgeworden Zoon gestalte gekregen als degene door wie wij genade en waarheid ontvangen. (1,17).

Je zou kunnen zeggen dat Jezus, de mensgeworden Zoon van God, het snijpunt is van hemel en aarde. In Hem ontmoeten de goddelijke en de menselijke natuur elkaar. Door in Hem te geloven worden wij herboren mensen, en mogen wij zonder uitzondering kinderen van God heten. Dat is het goede nieuws van de kerstboodschap, de melding van Gods heil, het getuigenis van het ware Licht. 

woensdag 24 december 2014

"De bewoner en grondvester van de hemel heeft op aarde gewoond, opdat de mens verhuist van de aarde naar de hemel"

"Christus, de eniggeboren Zoon van God, de ware zon van gerechtigheid, straalt over de aarde zonder dat zijn licht de hemel verlaat. Daarginds verblijft Hij eeuwig, hier gaat hij voorbij in de tijd. Daarginds is Hij zelf de eeuwige dag, hier ondergaat hij de dag net als alle mensen. Daar leeft Hij eeuwig zonder het verloop van uren, hier sterft Hij in de tijd zonder tot zonde te vervallen. Daar verblijft het Leven zonder ondergang, hier bevrijdt Hij ons leven van het lot van de dood. Daar zet Hij de engelen in vuur en vlam met de gloed van zijn heerlijkheid, hier neemt Hij de dood weg van het leven der mensen. Daar geniet men van het licht dat door geen zondaar wordt gedoofd, hier wordt Hij als mens geboren, die alles van de zonde scheidt. Daar is Hij God met God, hier is Hij God en mens. Daar licht uit licht, hier het licht dat iedere mens verlicht. Daar spreidt Hij met zijn Woord de hemelen uit, hier wijst Hij de weg die naar de hemel leidt. Daar heeft Hij het geheim van zijn geboorte gegrond samen met de Vader, hier heeft Hij de ledematen van zijn vlees gevormd in zijn moeder. Daar zit Hij aan de rechterhand van de Vader, hier ligt Hij in een kribbe. Daar voedt Hij de engelen, hier op aarde lijdt Hij als klein kind honger. Daar blijft hij voor de volmaakte machten brood dat niet opraakt, hier kan Hij als alle pasgeborenen niet zonder voeding van melk. Daar doet Hij het goede, hier verdraagt Hij het kwade. Daar sterft hij nooit, hier verrijst Hij na zijn dood en schenkt Hij de stervelingen het eeuwige leven. God is mens geworden om de mens God te laten worden. De Heer heeft het bestaan van een slaaf aangenomen, opdat de mens zich keert naar de Heer. De bewoner en grondvester van de hemel heeft op aarde gewoond, opdat de mens verhuist van de aarde naar de hemel".

Sint Augustinus,  sermo 191 gehouden op kerstmis 411 of 412.

maandag 22 december 2014

Maria altijd Maagd


“Het is een dwaling als iemand beweert dat Maria als Maagd heeft ontvangen maar niet als Maagd heeft gebaard. Als zij als Maagd kon ontvangen, waarom zou zij dan ook niet als Maagd kunnen baren? Op een ontvangenis volgt toch natuurlijkerwijs de geboorte. Maar als men de leer van de Kerk niet gelooft, geloof dan de woorden van Christus; schenk verder geloof aan de woorden van de Engel: “Bij God is niets onmogelijk”; geloof tenslotte de geloofsbelijdenis van de Apostelen, die de Kerk altijd ongerept bewaart en behoedt”.

(Uit een Brief van de H. Ambrosius aan paus Siricius (Epist. 42)

"To know God is to love Him more and more"

zondag 21 december 2014

"Zalig gij die geloofd hebt, want alles zal in u tot vervulling komen"


Beata quæ credidisti, quoniam perficientur in te, quæ dicta sunt tibi a Domino (Lc 1,45) “Zalig gij die geloofd hebt, want alles zal in u tot vervulling komen wat u door de Heer is gezegd”.

De engel verkondigde aan de Maagd Maria een verborgen geheim, en om haar geloof met een gelijkend voorval te sterken, meldde hij haar de zwangerschap van een oude, onvruchtbare vrouw, om Maria te verzekeren, dat bij God alles mogelijk is, wat Hem behaagt.
Zodra Maria dit hoorde, spoedde zij zich vol vreugde het bergland in, niet vol ongeloof over die uitspraak, niet onzeker over die boodschap en ook niet twijfelend aan dat voorbeeld, maar verheugd over die tijding en vol toewijding voor haar taak.

Maar ook gij zijt zalig, die gehoord en geloofd hebt; want bij al wat de ziel heeft geloofd, ontvangt zij het Woord Gods en brengt het voort en erkent zijn werken.
(H. Ambrosius, Uit een commentaar op Lucas (Lib. 2,19.22)

vrijdag 19 december 2014

Adventmeditatie paus Benedictus XVI: Wachten op de komst van Jezus


"Waarop wachten wij eigenlijk in de Advent? Op de eerste Komst van Christus? Deze ligt achter ons. Op zijn tweede Komst? Wij zijn daar bang voor, wij wensen deze niet. Zo lijkt het dat de christen op niets wacht. Maar hebben wij werkelijk niets te verwachten? Ligt de eerste Komst van Christus werkelijk "achter ons"? Of leven niet grote delen van de aarde, leven wij zelf eigenlijk niet nog "vóór de Geboorte van Christus"? Brengt Hij niet nog steeds de nacht door in de stal, en wij, die in huizen wonen, weten het niet, willen het niet weten, omdat ook wij immers voor Hem helemaal geen plaats voor Hem zouden hebben? Er zijn mensen, die nog vóór Christus leven: die God nog nooit ontmoet hebben. Er zijn mensen, die ná Christus leven   die Hem hebben gezien en zijn weggegaan. Is het niet zaliger om "vóór" dan "nà" Christus te leven?  Mag zijn eerste Komst echter eenvoudigweg "achter ons" liggen? Moeten wij in werkelijkheid niet een leven lang daarvoor openstaan, en moet de Advent ons niet bij helpen om op deze weg te blijven? Zo zou het ons geleidelijk aan ook duidelijk kunnen worden dat het wachten op de eerste en op de tweede Komst in principe hetzelfde is. Beide betekenen uiteindelijk niets anders dan binnentreden in de innerlijke dynamiek van de bede "Uw Rijk kome". Wanneer "de eerste Komst" van Jezus eenmaal bij iedereen weerklank vindt, dan zal dit juist de "tweede Komst" zijn. Wanneer allen de stal zijn binnengetreden, dan is de stal de plaats van de heerlijkheid. Bij de stal scheidt de wereld zich. Het verstoten Kind is het oordeel  en het heil".

Uit: Joseph kardinaal Ratzinger, Die Hoffnung des Senfkorns, p. 37 e.v., opgenomen in Mitarbeiter der Wahrheit. Gedanken für jeden Tag (van dezelfde auteur). Pfeiffer, München 1979, p. 375. 

The Benedictines of Mary "Advent at Ephesus"

De Groet van de Engel Gabriel aan Maria en de mariale slotantifonen in het getijdengebed


Het dagelijkse getijdengebed wordt altijd besloten met een groet aan de heilige Moeder Gods Maria.

Geschiedenis

Rond het jaar 1000 bloeide de Mariaverering sterk op. Uit deze tijd stammen de Mariale slotantifonen. Dat in die tijd de Mariaverering krachtiger werd hangt samen met een verandering in de Christusvroomheid. Het christologisch perspectief richt zich niet alleen meer, zoals in de Oude Kerk op het Paasmysterie, maar ook op het Mysterie van de Menswording.

Met nieuwe ogen ziet de vrome uit de Middeleeuwen Jezus in zijn menselijke gestalte. Hij beschouwt met stomme verbazing de ongehoorde nederdaling van de Zoon van God, die mens onder de mensen wilde worden en daarin tot het uiterste ging. De vromen van de hoge en late Middeleeuwen beschouwen Jezus de Verlosser aandachtig en vereren Hem innig in zijn onbegrijpelijke nederdaling. Hun meest geliefde afbeeldingen van Christus zijn: de lijdende Man van Smarten en het Kind Jezus in de kribbe in zijn hulpeloosheid en armoede. “Arm de arme Jezus volgen” was het adagio van de vroomheidsbewegingen in de hoge Middeleeuwen. Tot de voornaamste wegbereiders van deze nieuwe, op de Menswording gerichte Jezusvroomheid behoren de H. Anselmus van Canterbury († 1109), H. Bernardus van Clairvaux († 1153) en de H. Franciscus van Assisië († 1226). De Jezusmystiek van de H. Franciscus had zelfs een lichamelijke uitwerking in de stigmata. Het is betekenisvol dat de idee van de kerstkribbe teruggaat op deze heilige.

Niet toevallig is het dat het opbloeien van deze Jezusvroomheid met de nadruk op de Menswording in de tijd samenvalt met de kruistochtbeweging. Het Heilige Land, de plaatsen waar de Verlosser werd geboren, leefde, lijden en dood onderging en verrees kwamen met nieuwe intensiteit in  de belangstelling en het bewustzijn van de christenen in het Avondland. De ontwaakte nieuwe Jezusvroomheid met aandacht voor de menselijke, alledaagse dimensies leidde onwillekeurig ertoe, dat nu ook de Vrouw belangstelling en eer te beurt vielen, die de Zoon van God in zijn menselijk lichaam ter wereld bracht en Hem tijdens zijn aardse leven, van de kribbe tot het kruis terzijde stond. Zo bloeide de Mariaverering sinds het jaar duizend sterk op.

De nieuwe kloosterorden van die tijd, Karthuizers en Cisterciënzers, Camaldulenzers en Carmelieten, Dominicanen en Franciscanen waren in de ban van de opgebloeide Jezus- en Mariadevotie en bevorderden deze. Ook in de Orde van het H. Graf werd de Moeder Gods van meet af aan (begin 12e) eeuw) bijzonder vereerd en vierde men al zeven Mariafeesten. Vanuit deze mariale orden-spiritualiteit zijn vele tot op de dag van vandaag nog bestaande vormen van volksvroomheid van Mariaverering ontstaan, met daaronder het gebruik om het getijdengebed van de dag met een Mariagroet af te sluiten.

Men zong de Maria-antifoon onmiddellijk voor de nachtrust, die toentertijd begon bij het vallen van de duisternis. Dit tijdstip laat zich niet alleen verklaren uit de vrome noodzaak  voor het slapengaan de Moeder Gods nog een laatste groet te brengen en haar bescherming voor een rustige nacht te vragen. Er is veel voor te zeggen dat een in de Middeleeuwen wijdverbreide overlevering over het tijdstip van de Annuntiatie,  het bidden van de Maria-antifoon vlak voor de nacht bevorderd heeft.
Ter rechtvaardiging van dit gebruik heette het: Enige “beroemde leraren” zijn van mening, dat het juist op deze tijd geweest is, dat de Engel van de Heer Maria begroette. (Analecta Franciscana 3 (1897) 329. Dit besluit lag ook ten gronde aan het luiden van het Angelus)
Het Evangelie van Lucas verwijst in de perikoop van de Aankondiging niet naar een tijdstip, waarop “de Engel bij haar binnentrad en zei: Wees gegroet, Begenadigde, de Heer is met U (Lc 1,28).
Theologisch symbool-denken deed de mening ontstaan dat het bij het vallen van de nacht was toen de Engel de Blijde Boodschap bracht en Gods Zoon in de schoot van de Maagd uit Nazareth het vlees aannam.
Zo zegt bijvoorbeeld de H. Bernardus van Clairvaux: “Het was avond geworden in de wereld en de dag neeg teneinde; de Zon van Gerechtigheid was bijna ten onder gegaan, zodat haar glans en warmte op aarde gering waren geworden. Het licht van het geloof in God was zwak geworden, de goddeloosheid bovenmate groot en de gloed van de liefde verkild. Er verscheen geen engel en geen profeet sprak meer. In deze van duisternis overschaduwde wereld zond God de boodschap van de komende Verlosser.”  Sermo 1,9 (In adventu Domini): S. Bernardi opera (Ed. J. Leclercq/H. Rochais) 4. Sermones 1. Rom 1966, 167-169; PL. 183, 39f.

Zo leek het einde van de dag, wanneer de nacht over de aarde neerdaalt, bijzonder geschikt om aan het geheim van de Menswording van de Zoon van God uit de Maria te herinneren. Men wilde op hetzelfde uur waarop God Maria door de Engel begroette, eveneens zelf de Moeder van de Verlosser groeten. Men deed dit bij voorkeur met gezangen, waarvan alleen al de formulering aan de groet van de Engel herinnert.

Bij de Maria-antifoon Ave, Regina cælorum is dit verband met het Ave van de Engel Gabriel duidelijk te herkennen. Ook het Salve waarmee het Salve, Regina begint imiteert de groet van de Engel. Voor het lætare in de openingszin van het Regina Cæli geldt hetzelfde. Het Alma Redemptoris Mater refereert in het slotgedeelte aan de groet van Gabriel: Gabrielis ab ore sumens illud Ave . . .
Het aanknopingspunt aan dit Bijbelse voorbeeld wordt in dit geval nog opvallender, wanneer men in aanmerking neemt dat deze antifoon de oudere Mariahymne Ave maris stella tot voorbeeld heeft, die met het Ave van de Engel begint.

Het zingen van een Maria-antifoon na de Completen te bidden is tot op de dag van vandaag nog in gebruik. Zo wil men aan het einde van de dag het begin van het heil gedenken. Bij de ondergang van de natuurlijke zon klinkt de lof tot de Vrouw uit wie de Zon Christus is opgegaan.

Gebruikte literatuur
ANDREAS HEINZ: Die marianischen Schlussantiphonen im Stundengebet. Opgenomen in het  verzamelwerk: MARTIN KLÖCKNER, HEINRICH RENNINGS: Lebendiges Stundengebet, Vertiefung und Hilfe; Herder Freiburg im Breisgau, 1989, p.342-367


zaterdag 13 december 2014

Collectegebed 3e zondag van de Advent Gaudete – Verheugt u!”

Deus, qui conspicis populum tuum nativitatis dominicæ festivitatem fideliter exspectare, 
præsta, quæsumus, 
ut valeamus ad tantæ salutis gaudia pervenire,
et ea votis sollemnibus alacri semper lætitia celebrare.

God, Gij weet [ziet] hoe uw volk met geloof uitziet naar het feest van Christus' geboorte.
Wij bidden U: laat ons de vreugde van dit heilsmysterie beleven en dit feest steeds weer met blijdschap vieren.

Deze zeer oude adventsoratie uit de Rotulus van Ravenna (zie hierna*) richt de Advent volledig op het naderend Geboortefeest van Christus. Dit blijkt direct en duidelijk uit de betrekkelijke bijzin na het aanspreken van God: "die ziet dat uw volk gelovig uitziet naar het Geboortefeest van de Heer". Het expectare (uitzien) van het volk staat in verband met het pervenire (bereiken): het volk ziet met verwachting uit naar het Kerstfeest waarbij het bidt dat het dit ook mag bereiken.

Het Geboortefeest van Christus schenkt de gaudia tantæ salutis, "de vreugden van een zo groot heil". Dat deze "vreugden" betrekking hebben op  het Kerstfeest, blijkt uit het tweede deel van het gebed: "en deze (de vreugden) altijd met volle blijdschap in een plechtige liturgie vieren". Met het werkwoord valeámus (dat wij kunnen, dat wij mogen) bidden wij om in staat gesteld te mogen worden "dat wij tot de vreugden van een zo groot heil mogen komen en deze altijd met volle blijdschap in een plechtige liturgie kunnen vieren".

De in de oratie gebruikte begrippen festivitatem, gaudia, votis sollemnibus, alacri lætitia wijzen alle op blijdschap, op een vreugdevolle stemming, reeds met het openingswoord van de Intredezang vastgelegd. Maar intenser nog dan het Gaudete – “Verheugt u” dat aan deze zondag zijn naam gaf, weerklinkt de blijde zekerheid Dominus prope est -  “De Heer is nabij”. Zijn Voorloper is reeds uitgezonden om Degene die na hem komt, te verkondigen: die sterker is dan hij en die zal dopen met de Heilige Geest. Vandaar zijn uitnodiging Gods paden en wegen recht te maken en tot ons om de laatste dagen van voorbereiding te leven in een geest van goedheid en vertrouwen, zodat de vrede van God ook werkelijk in ons kan komen wonen.

Het Getijdengebed van afgelopen vrijdag voegt bij de Vespers een voorbede in, dat de Naam van Jezus, de Verlosser ook nu verkondigd wordt tot aan de uiterste grenzen van de aarde, opdat alle mensen de wegen van God  vinden.

*Rotulus (rol, met name boekrol). Naast de vroegere codices in de liturgie werd tenminste voor bijzondere plechtigheden, ook wel een rotulus gebruikt. Een groot aantal liturgisch rotuli uit Zuid-Italië bleven geheel of gedeeltelijk bewaard; zij dateren uit de 10e tot de 14e eeuw en variëren in breedte van 25 tot 50 cm, terwijl hun lengte soms meer dan 5 meter bedraagt. De meeste bevatten een met afbeeldingen versierde tekst van het Exsultet (Exsultet-rol), andere geven de tekst voor de wijding van de doopvont, het ceremoniëel van de wijdingen enz. De afbeeldingen zijn kopsgewijze op de  geschreven tekst aangebracht om ze bij het geleidelijk afrollen voor het volk zichtbaar te maken. Zowel om ouderdom als inhoud verdient de Rotulus van Ravenna bijzondere vermelding onder de rotuli. Onvolledig bewaard gebleven (het begin ontbreekt als ook een gedeelte tegen het einde) bevat deze nog 42 gebeden, waarvan enkele fragmentarisch. Hij is geschreven in de 8e eeuw en wel te  Ravenna waar hij blijkens kopieën van brieven op de keerzijde, in de 10e eeuw aanwezig was. De oraties zelf zijn echter zeker ouder. Enkele ervan kunnen zelfs teruggaan tot de tijd van Petrus Chrysologus (begin 5e eeuw) met wiens preken zij een zekere verwantschap vertonen.

The Divine Office

SANTA LUCIA Venezia

vrijdag 12 december 2014

"Moge de liturgische muziek, met het gregoriaans voorop, de eredienst in onze Kerk steeds opnieuw verrijken tot verheerlijking van God en tot heiliging van de gelovigen"

Voordracht van Mgr. Dr. J.H.J. van den Hende over liturgische koormuziek in de liturgie van de Kerk: 

"Gewijde muziek is integraal onderdeel van de liturgie is en moet dienstbaar  zijn aan het eigenlijke doel van de liturgie, namelijk de eer van God en de heiliging en opbouw van de gelovigen.

Paus Pius X spreekt in zijn motu proprio van de actieve deelname  (partezipazione attiva) van de gelovigen aan de (hoog)heilige geheimen en aan het openbare en (hoog)heilige gebed van de Kerk. Die uitdrukking komt niet letterlijk terug in de constitutie over de liturgie Sacrosanctum Concilium van het Tweede Vaticaans Concilie. Deze spreekt wel over de deelname aan de liturgie als participatio actuosa (art. 14), wat in Nederlandse vertalingen wordt vertaald met actieve deelname.

“Het gaat niet zozeer om een actieve deelname aan de liturgie in de zin van gewoon actief meedoen. Het gaat om een actieve deelname van de gelovigen op een andere, een diepere manier. Het gaat om een volledige, bewuste en actieve deelname aan de liturgie van de Kerk.”

Het eigene van de liturgische muziek is vóór alles dat het bestemd is om in de Kerk dienstbaar te zijn aan de viering van de liturgie. Daarom is het nodig [1] dat de gewijde muziek ten volle samenhangt met de teksten in de liturgie (zoals de heilige Schrift en de gebeden), de constitutie Sacrosanctum Concilium (art. 112) onderstreept dat de gewijde muziek gebonden is aan de woorden van de liturgie; [2] dat de gewijde muziek op adequate wijze correspondeert met de riten en handelingen in de liturgie, en [3] dat de gewijde muziek de onderscheiden momenten in de liturgie en het karakter van de verschillende tijden in het kerkelijk jaar op een goede manier weet te vertolken. Dit alles met het oog op het tweeledige theologische doel van de liturgische muziek, i.e., ‘de verheerlijking van God en de heiliging van de gelovigen’ (SC 112).

Wanneer koorleden inzicht hebben in de inhoud en betekenis van de liturgie en ook zelf groeien in hun verbondenheid met Christus de levende Heer, stellen zij niet alleen hun stem maar ook hun (groeiende) geloof op persoonlijke wijze ter beschikking aan de geloofsgemeenschap die liturgie viert.

|"Gesterkt en toegerust mogen wij ons door de Heer laten zenden met de opdracht het evangelie te verkondigen in woord en daad, zodanig dat ook ons leven van alledag uiteindelijk een lofzang wordt voor de Heer in de concrete dienst aan onze naaste.” Met een verwijzing naar de woorden van paus Benedictus XVI uit de encycliek Deus Caritas Est (2006): “Eredienst zelf, eucharistische gemeenschap, omvat de werkelijkheid van zowel bemind worden als ook anderen op hun beurt liefhebben. Eucharistie die zich niet vertaalt in concrete beoefening van de liefde is ten diepste onvolledig” (art. 14). “Moge de liturgische muziek, met het gregoriaans voorop, de eredienst in onze Kerk steeds opnieuw verrijken tot verheerlijking van God en tot heiliging van de gelovigen” (Sacrosanctum Concilium, art. 112)".

Zie website Bisdom Rotterdam

Adventsmeditatie van paus Benedictus XVI: "de blijde, zalige en genade brengende Kersttijd"

Tegenover de toenemende vervlakking en de verminkte voorstellingen van de Advent en de Kersttijd, is vanuit het geloof binnen de Kerk zelf een levendig verlangen naar de werkelijke Advent ontwaakt: het ongenoegen over stemming en sfeer, over gevoelens, al zijn ze nog zo mooi, is te bespeuren; wij verlangen opnieuw naar die kern, naar die vaste en sterke voeding van de Geest, wiens laatste glimp ons in het vrome en verheffende gevoel van de "zalige, blijde kersttijd" is overgebleven.

Advent vieren betekent, de verborgen aanwezigheid van God in ons tot leven wekken.
Dat gebeurt wanneer wij de weg van de ommekeer, van herbezinning gaan, in het loskomen van het zichtbare naar het onzichtbare. Wanneer wij deze weg gaan worden onze ogen geopend voor het wonder van de genade en leren wij inzien dat er geen helderder vreugde voor de mens en de wereld bestaat dan de genade die in Christus is verschenen.

De wereld is geen uitzichtloze bedrijvigheid van beslommeringen en leed, maar alle noden van de wereld zijn geborgen in een liefdevol erbarmen, zijn gevangen en overtroffen door de vergevende en reddende genade van onze God.

Die op deze wijze Advent viert, zal met recht kunnen spreken over de blijde, zalige en genade brengende Kersttijd. En hij zal weten hoeveel méér waarheid deze term bevat, dan zij voor wie Kerstmis slechts een romantisch gevoel of alleen maar een soort vereenvoudigde carnavalsviering is, geloven of kunnen vermoeden.

Uit: Joseph kardinaal Ratzinger, Dogma und Verkündigung, p. 369, 377 e.v., opgenomen in Mitarbeiter der Wahrheit. Gedanken für jeden Tag (van dezelfde auteur). Pfeiffer, München 1979, p. 370. 

dinsdag 9 december 2014

Onze basiliek wordt gerestaureerd!

In januari 2015 begint de restauratie van onze basiliek. Provincie en gemeente Roerdalen hebben aanzienlijke subsidies ter beschikking gesteld. De Basiliek van de H.H. Wiro, Plechelmus en Otgerus te Sint Odiliënberg (bisdom Roermond) is een voormalige abdijkerk in romaanse stijl die in 1957 tot basiliek (basilica minor) werd verheven.

Voorgeschiedenis
In de 8e eeuw werd op een heuvel, de Sint-Petrusberg, aan de voet waarvan later het dorp Sint Odiliënberg ontstond, een abdij gesticht door drie Angelsaksische priesters, Plechelmus, Wiro en Otgerus. Van de oorspronkelijke abdijkerk zijn bovengronds geen resten bewaard gebleven. Wel is bekend dat het een eenbeukig gebouw betrof, met een westwerk en een smaller koor. In de 11e en 12e eeuw werd deze kerk geheel vervangen.

(Gouwenaar-Wikipedia)
Basiliek van Wiro, Plechelmus en Otgerus in Sint Odilienberg

Huidige kerk
De huidige kerk is slechts gedeeltelijk nog origineel. Na eeuwen te zijn verwaarloosd werd het gebouw tussen 1880 en 1883 gerestaureerd door de Venlose architect Johannes Kaiser. Mede op basis van nog aanwezige delen werden ontbrekende delen gereconstrueerd. De zijbeuken, de zuidelijke transeptarm met toren, de voorgevel en de beide zijkoren aan het transept werden geheel herbouwd. Bovendien werden nog bestaande oude delen vernieuwd. Toen Duitse troepen begin 1945 de koortorens opbliezen, waarbij ook grote delen van koor en transept werden verwoest, resteerde een ruïne. Na de oorlog werd de kerk volgens de plannen van Kaiser  herbouwd door Alphons Boosten, maar met een sterk versoberd interieur. In 1950 werden nieuwe vensters aangebracht, ontworpen door Joep Nicolas.
(Norbert Schnitzler-Wikipedia)
Mariakapel

Naast de basiliek staat de O.L. Vrouwekapel, een eenbeukig gebouw dat in de 11e eeuw werd gesticht als parochiekerk en als zodanig tot 1680 dienst deed. Hoewel ook dit gebouw vele wijzigingen heeft ondergaan, wordt het thans van grotere historische waarde geacht dan de basiliek.

O Come, O Come Emmanuel

maandag 8 december 2014

8 december: hoogfeest van de Onbevlekte Ontvangenis van de heilige Maagd Maria


"Het hoogfeest van de Onbevlekte Ontvangenis van de heilige Maagd Maria, die waarlijk vol van genade is en de gezegende onder de vrouwen", aldus het Romeinse Martyrologium. "In het vooruitzicht op de geboorte en de heilzame dood van Gods Zoon bleef zij op het ogenblik zelf van haar ontvangenis door een bijzonder voorrecht van God gevrijwaard van iedere smet van de erfzonde, zoals het door paus Pius IX op deze dag plechtig werd gedefinieerd als een vaststaand dogma op grond van de overgeleverde oudere leer.

Vanaf de eerste tijden van het christendom heeft de Kerk deze waarheid aangevoeld en weldra begon men dit unieke voorrecht te vieren, eerst in het Oosten, later ook in het Westen. Op 8 december 1854 als dogma van het katholiek geloof plechtig afgekondigd, werd deze uitspraak als het ware door Maria zelf bekrachtigd, toen zij vier jaar later te Lourdes op de vraag van Bernadette, wie zij was, antwoordde: "Ik ben de Onbevlekte Ontvangenis".

Bisdom Roermond:
Eeuwenlang reeds gevierd had deze leer zijn voor- en tegenstanders. Tot de verdedigers van dit voorrecht van Maria wordt ook de beroemde Roermondenaar, Dionysius de Kartuizer (Rijkel, circa 1402-1403 - Roermond, 12 maart 1471), gerekend (Opera omnia VI, Comm. in ps.118, art. 29, aleph). Uitgaande van de stelling, die ook later de H. Alfonsus de Liguori zou onderschrijven:"Door geen der meest bevoorrechte schepselen wordt Maria overtroffen; zelfs is zij onuitsprekelijk meer bevoorrecht dan alle bevoorrechte heiligen, zodat alle waardigheden en genaden, aan hen geschonken, haar in hogere mate zijn toebedeeld".

In het persoonlijk leven van Joannes Augustinus Paredis [1795-1886], eerste bisschop van het 2e bisdom Roermond [dat wil zeggen na herstel van de hiërarchie 1853-heden], heeft de Mariaverering steeds een grote plaats ingenomen. Omdat de verering van Maria van oudsher een vanzelfsprekendheid was, sloot de dogmaverklaring van de Onbevlekte Ontvangenis van de allerheiligste Maagd in 1854 goed aan bij het streven van bisschop Paredis de geloofsinhoud ingebed in talrijke tradities op aansprekende wijze over te dragen. In het jaar, waarin zijn vicariaat tot bisdom verheven werd, wijdde hij Limburg onder deze titel toe aan de Moeder des Heren. Hij bleef dit geloofsgeheim benadrukken en vroeg zijn geestelijken met grote plechtigheid de herdenking ervan te vieren (vgl. J.M. Gijsen, "Joannes Augustinus Paredis 1795-1886, bisschop van Roermond en het Limburg van zijn tijd'').

Kerken in het bisdom Roermond onder het patronaat van Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekt Ontvangen vindt men o.a. in:
Amstenrade, bouwperiode 1852-1856 (Carl Weber); Venlo, 1911 (Pierre Cuypers); Rijckholt, gebouwd 1882 als dominicaner kloosterkerk en voor buurtbewoners,2009 aan de eredienst onttrokken; Terwinselen, 1921 (Hubert van Groenendael) en te Pey-Echt, in 1859. (Pierre Cuypers). Op 10 december 1861 werd deze kerk ingezegend mgr. Paredis.

Het feest van 8 december is tevens de dies natalis van het diocesane priesterseminarie Rolduc. Vandaag wordt het achtste lustrum gevierd.

Orde van het H. Graf:
In de Orde van het H.Graf stond Maria in hoge eer. In de 12e eeuw werden zeker vijf Mariafeesten gevierd. In een 15e eeuws Antiphonale in gebruik in de priorij in Sint Odiliënberg bij het Getijdengebed staat op folio 286 het feest "In Conceptione B.M.Virginis" vermeld te vieren als "totum duplex", met een octaaf.

De communiteit van Priorij Thabor wijdt zich tweemaal per jaar, namelijk op het Hoogfeest van Maria Boodschap (25 maart) en op het Hoogfeest van Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekt Ontvangen (8 december) toe aan de H. Maagd Maria.

De diepe, eeuwenoude devotie tot de H. Maagd in de Orde werd nog versterkt werd door de Verhandelingen van de H. Grignion de Montfort over de devotie tot Onze-Lieve-Vrouw. Aan het begin van de 20e eeuw werd deze toewijding of opdracht in de Priorij in Turnhout ingevoerd en tot op de dag van vandaag wordt deze opdracht door ons in ere gehouden.

vrijdag 28 november 2014

“Wijs mij, Heer, uw wegen en leer mij uw paden kennen!“

Deze week, de 34e en laatste week van het liturgisch jaar, brengen de lezingen van het misformulier ons de wederkomst van de Mensenzoon onder ogen en de omstandigheden waarmee deze gepaard gaat. Het oordeel over de wereld en de mensheid komt. Het is de laatste, definitieve en onherroepelijke ontmoeting van God met de mensen, ook met ons. Niets zal verborgen blijven wat hier op aarde bedekt werd. Alles zal openbaar worden. Het Boek zal worden aangedragen, zo zegt het Dies iræ, waarin werd opgeschreven wat tijdens ons leven gebeurde of werd verzuimd.
Boven menig kerkportaal vinden we de sculptuur van Christus als goede Herder maar ook als Rechter met het Boek des Levens in de hand, omringd door engelen en heiligen, of door de vier levende wezens, apocalyptische symbolen voor de vier evangelisten. Deze voorstelling roept onmiddellijk het Laatste Oordeel in herinnering, welke gedachte ons niet alleen moge begeleiden bij het betreden van de kerk, maar ook door heel het komende  liturgische jaar: voor alles in de komende Advent. Als wij immers de Rechter en de Heer van het leven op de juiste wijze vrezen, kunnen wij ons met vreugde op de komst van de Verlosser van de wereld voorbereiden.
Het ene is even moeilijk of gemakkelijk als het andere: de Rechter vrezen die komt om te oordelen én verlangend uitzien naar de Verlosser van de wereld. “Ad te levavi animam meam“ (Ps 24,1) – “Tot U verhef ik mijn ziel“, zo smeekt de Kerk in de introïtus van het misformulier van de 1e zondag van de Advent. Zich verheffen betekent zich oprichten. We gaan namelijk gebogen en gebukt onder de last van onze schuld, onder de last van onze zonden, onder de last van ons verzuim, gebogen wegens alle zwakheden en hartstochten die we in ons lichaam en in onze geest meedragen. Vervolgens roept de Kerk ons op: “Ad te levavi animam meam“.

Daarmee is het wezen van het gebed geduid, want bidden betekent zijn ziel in aanbidding, dank en smeken tot God verheffen. “Ad te levavi animam meam“. Wat zou de mens anders doen als hij voor God staat, dan in deemoed en heilige vrees zijn ziel tot Hem verheffen? In de Gradualezang wordt uitgedrukt waarop deze houding van ziel en hart betrekking heeft: “Vias tuas, Domine, notas mihi et semitas tuas edoce me“ – “Wijs mij, Heer, uw wegen en leer mij uw paden kennen!“ Wij hebben geen andere opgave dan Gods Wil te erkennen en te volgen, vandaar ook de roep tot God:  – “Wijs mij, Heer, uw wegen en leer mij uw paden kennen!“ Het erkennen en het doen van Gods Wil is de enige opgave die wij bij al onze activiteiten van het leven hebben: – “Wijs mij, Heer, uw wegen en leer mij uw paden kennen!“ Nagaan wat God van ons wil; nadenken wat God in deze of die situatie van mij verlangt. De Wil van God erkennen is niet moeilijk. We hoeven alleen in onszelf en om ons heen te zien om meteen te weten wat God van ons vraagt. Hij wil meestal hetgeen ons het minste ligt… Hij wil dikwijls dat wat ons te moeilijk lijkt. Hij wil dat wat volgens Zijn goddelijke Wijsheid voor ons en onze omgeving het meest nuttig is. “Wijs mij, Heer, uw wegen en leer mij uw paden kennen!“

Tegelijkertijd ligt in dit psalmvers  (24,4) ook het gebed om kracht de wegen die God ons toont, te gaan. De weg te zien is moeilijk, maar de wegen van God te gaan is nog zwaarder en daarvoor is kracht nodig. Daarom is het goed deze roep met bijzondere aandrang te bidden:
“Wijs mij, Heer, uw wegen en leer mij uw paden kennen!“

donderdag 27 november 2014

Bisschop Roermond opent Jaar van het Religieuze Leven


Met een pontificale eucharistieviering in de Sint-Christoffelkathedraal te Roermond opent bisschop Frans Wiertz komende zaterdag (29 november) voor het bisdom Roermond het Jaar van het Religieuze Leven. Daarbij zijn religieuzen uit heel Limburg aanwezig. De viering begint om 17.30 uur. In Limburg zijn momenteel nog zo'n duizend religieuzen - paters, broeders en zusters - actief.

Zie website bisdom Roermond

Brood en wijn

Brood en wijn zijn de gedaanten waaronder Christus in de H. Eucharistie daadwerkelijk aanwezig is. Bij de conse­cratie spreekt de priester over het brood de volgende woorden uit: "Want dit is Mijn lichaam, dat voor U gege­ven wordt" en over de wijn: "Dit is Mijn bloed dat voor U en alle mensen wordt vergoten tot vergeving van de zon­den".

Brood en wijn zijn voor ons voedsel ten eeuwige leven. De priester bidt het in de gebeden bij de offerande: "Geze­gend zijt gij God, Heer van al wat leeft. Uit Uw milde hand heb­ben wij het brood ont­vangen. Aan U dragen wij op de vrucht van de aarde, het werk van onze handen. Maak het voor ons tot brood van eeuwig leven" en "Uit Uw milde hand hebben wij de beker ontvangen. Aan U dragen wij op de vrucht van de wijngaard, het werk van onze handen. Maak het voor ons tot bron van eeuwig leven".

Als wij te communie gaan -of dat nu onder één of twee gedaan­ten is- worden wij met Christus verenigd op de meest intieme wijze: "mijn ziel verheft zich en wil U ontvangen, mijn li­chaam zoekt de troost van Uw gezicht want dor en bitter is dit land" (Psalm 62, 3-5, vertaling Gabriël Smit).

maandag 24 november 2014

Iesu, Sacerdos in aeternum, miserere nobis!

"This invocation is taken from the Litany of our Lord Jesus Christ, Priest and Victim, which was recited in the Seminary at Krakow on the day before ordinations to the priesthood. I included them as an appendix in my book Gift and Mystery, published on the occasion of my priestly Jubilee. But I wish to highlight it in the present Letter, for I think it brings out in a particularly rich and profound way the priesthood of Christ and our link with that priesthood. The words of the Litany are based on texts of Sacred Scripture, particularly the Letter to the Hebrews, but not exclusively. When for example we pray: Iesu, Sacerdos in aeternum secundum ordinem Melchisedech, our thoughts go back to the Old Testament, to Psalm 110. We all know what it means that Christ is a priest like Melchisedech. His priesthood was expressed in the offering of his own body, "once for all" (Heb 10:10). He who offered himself as a bloody sacrifice on the Cross also instituted its unbloody "memorial" for all times, under the species of bread and wine. And under these species he entrusted his Sacrifice to the Church. In this way the Church — and in the Church every priest — celebrates the one Sacrifice of Christ.

I remember vividly the impression made by the words of consecration when I uttered them for the first time together with the Bishop who had just ordained me. I repeated them the following day in the Holy Mass celebrated in the Crypt of Saint Leonard. And so many times since then — it is hard to count them — I have repeated these sacramental words in order to make Christ present, under the species of bread and wine, in the saving act of his self-sacrifice on the Cross.

Let us once more contemplate together this sublime mystery. Jesus took the bread and gave it to his disciples saying: "Take this, all of you, and eat: this is my body". And then he took the cup filled with wine, blessed it, gave it to his disciples and said: "Take this, all of you, and drink: this is the cup of my blood, the blood of the new and everlasting covenant. It will be shed for you and for all, for the forgiveness of sins". And he added: "Do this in memory of me".

How could these wondrous words not be at the very heart of every priestly life? Let us repeat them every time as if it were the first! Let us take care that they are never said out of habit. They express the fullest realization of our priesthood".

Paus Johannes Paulus II
Brief aan de priesters Witte Donderdag 1997

Collecte-gebed 34e week door het jaar - Bidden om de heilsgaven van de Gods liefde


Excita, quæsumus, Domine, tuorum fidelium voluntates, ut, divini operis fructum propensius exsequentes, pietatis tuæ remedia maiora percipiant. Per Dominum.
Wek, vragen wij U, Heer, bij uw gelovigen het verlangen, met meer ijver de vrucht van het verlossingswerk na te streven, om van uw goedheid des te groter heilsgaven te ontvangen.
Door onze Heer…

Deze oratie is afkomstig uit het Sacramentarium Gregorianum, 9e eeuw (ed. H. Lietzmann, 1921). In het preconciliaire Romeinse Missaal was dit het collectegebed van de 24e en laatste zondag na Pinksteren.

De “Excita”- oratie is oorspronkelijk voor een van de Adventszondagen samengesteld. De sterke  impuls aan het begin van de oratie benadrukt ook het belangrijke liturgische thema van het komende einde der tijden in de laatste week van het aflopende kerkelijke jaar: het is de hoogste tijd, dat de wil van de mens wordt wakker geschud, om zich op de komst van de Heer voor te bereiden. God zelf moet zijn ‘fideles’ wekken (|excitare") als deze nog steeds slapen. Hij doet dat met de woorden van de liturgie zoals in de lezingen van H.Mis en Goddelijk Officie; in de 34e week door het jaar kan men als passend alternatief voor de hymnen in Lauden, Vespers en Lezingenofficie gedeelten van de sequens Dies iræ nemen waarin op dramatische wijze het beeld wordt opgeroepen van de ziel, die op het laatste oordeel terecht staat voor God.

Hij doet dat ook met beelden, zoals in “Het laatste oordeel” van Michelangelo, qua dramatiek, omvang en techniek een topstuk uit de schilderkunst van de renaissance. Daar wordt de toeschouwer indringend geconfronteerd met de mogelijkheid van hel en verdoemenis en dus opgewekt tot het nemen van persoonlijke verantwoordelijkheid voor het eigen leven. Daar straalt de Christusfiguur, komend als de Mensenzoon op de wolken om te oordelen levenden en doden, geen milde barmhartigheid uit maar strenge rechtvaardigheid, en toch weer getemperd door de deemoedige voorspraak van de Moeder Gods naast Hem, en beiden centraal onder de tekenen van het lijden boven in het fresco: herinnering dat Degene die oordeelt, heeft geleden en is gestorven omwille van ons en van ons heil.

Het “excita” laat zich oorspronkelijk afleiden van Psalm 79 [80], 3: “Excita potentiam tuam et veni, ut salvos facias nos”, “Wek uw macht op en kom om ons te redden”. Dit adventsgebed richt zich dus tot God, Hij moge zijn macht in de strijd werpen en komen om ons te redden! In de zin van deze psalm vinden we dezelfde beginwoorden in de oraties van donderdag en vrijdag in de eerste week van de Advent. [1] Hier, in de 34e week van het kerkelijk jaar, moet de wil van de mens worden gewekt, zoals de oratie op donderdag van de tweede week van de Advent: “Excita, Domine, corda nostra!” – “Wek ons hart op!” het zegt. In al deze gevallen moet de samensteller van deze oraties de wekroep wel als scherp eschatologisch in de oren hebben geklonken.
Waar de oratie op hoopt wanneer eenmaal de wil gewekt is, wordt uitgedrukt in een tweevoudige bede. Wij vragen “met meer ijver de vrucht van het verlossingswerk na te streven”. De betekenis van de oratie laat zich in de Latijnse beknopte formulering: “exsequentes” gemakkelijk herkennen: het “exsequentes”, dit is het voltrekken, het consequent uitvoeren dat een stap verder gaat dan ‘nastreven’ slaat niet alleen op de vrucht van het verlossingswerk, maar ook op het “Opus Dei”, het goddelijke werk, de H. Eucharistie zelf. Ofschoon het begrip “propensius” – rijkelijker, ijveriger” gemakkelijk in verband te brengen is met het voortbrengen van vruchten bepaalt het ook het “divini operis”, het goddelijke “werk” nader: dit werk met grotere  toewijding en liefde gedaan brengt rijker vrucht voort.

Als God het gebed verhoort en onze wil aanspoort, zullen wij de H. Eucharistie met grotere liefde vieren en worden haar vruchten rijker. In het leven van alledag is het de vrucht van de Eucharistie die groeit. En dat zal vervolgens uitmonden in wat in het tweede deel van de oratie wordt gevraagd, dat wij namelijk van Gods goedheid “des te groter heilsgaven” mogen ontvangen. De “pietatis remedia” – “de heilsgaven van zijn liefde” zegt de oratie. De vrucht van het praktische leven is de liefde tot God zoals deze ook voortvloeit uit de viering van het mysterie. Dat God ons het eerst heeft liefgehad mag echter niet worden vergeten.




[1] Oratie van donderdag, week I Advent:
“Excita, Domine, potentiam tuam et magna virtute succurre”- Heer, ontplooi uw macht en snel ons te hulp met krachtige hand.
Oratie van vrijdag, week I, Advent:
“Excita, quaesumus, Domine, potentiam tuam, et veni”- “Heer, ontplooi uw macht en kom”

zaterdag 22 november 2014

Laatste zondag van het liturgisch jaar: Christus Koning van het Heelal


We staan voor de laatste zondag van het liturgische jaar waarop we het Hoogfeest van Christus, Koning van het Heelal, vieren. Het Evangelie presenteert ons het sluitstuk van de geschiedenis : het algemene Oordeel.

Wat een verschil tussen dit tafereel en dat van Christus voor zijn rechters tijdens zijn lijden! Toen waren allen gezeten en stond Hij, geboeid; nu staan allen en is Hij gezeten op de troon. Op die dag in Jeruzalem spraken de mensen en de geschiedenis een oordeel over Christus uit, Christus zal als Koning en Rechter de mensen en de geschiedenis oordelen. Voor zijn Aanschijn wordt beslist wie blijft staan en wie valt. Dit is het onveranderlijke geloof van de Kerk die in haar Credo belijdt: "Hij zal wederkomen in heerlijkheid om te oordelen levenden en doden" alsook "aan zijn Rijk komt geen einde".

Het Evangelie van deze zondag vertelt ons ook hoe het oordeel zal verlopen: "Ik had honger en gij hebt Mij te eten gegeven. Ik had dorst en gij hebt Mij te drinken gegeven". Met huiver kan men veronderstellen wat zal gebeuren met hen die niet alleen geen voedsel hebben gegeven aan degenen die honger hadden, maar ook het voedsel van hen wegnamen; en niet alleen de vreemdeling niet verwelkomden maar oorzaak waren dat hij een vreemdeling werd.

Enkele jaren geleden is het fresco van Michelangelo's Laatste Oordeel gerestaureerd. Maar er is nog een ander algemeen oordeel dat moet worden gerestaureerd: het is niet op stenen muren geschilderd maar in de harten van de christenen. Het is totaal verkleurd en valt haast uit elkaar. Er zijn ook mensen die menen zichzelf te troosten door te zeggen dat per slot van rekening de dag van het oordeel ver weg is, misschien wel duizenden jaren. Maar vanuit het Evangelie antwoordt Jezus: "Dwaas! Nog deze nacht komt men je leven van je opeisen" (Lk 12,20).
Scherpe woorden die ook ons religieuzen tot waakzaamheid en bereid-zijn oproepen: even scherp als het "Ik ken u niet""van de Bruidegom tegen de bruidsmeisjes die vergaten waakzaam hun lampen met olie te vullen.

Naast de olie zijn ook de talenten die Christus zijn vrienden heeft geschonken zijn gaven om waakzaam en werkzaam zijn wederkomst te kunnen verwachten.Wat Christus ons heeft gegeven vermeerdert zich, wanneer dit weer aan anderen wordt geschonken! Het gaat immers om een schat, die dient om uitgegeven, geïnvesteerd en met allen gedeeld te worden, zoals ons de grote beheerder van de talenten van Jezus, de Apostel Paulus leert. Het thema van het Laatste Oordeel - zo plastisch uitgedrukt in het Dies iræ dat we volgende week zullen zingen en als het kan bemediteren - is in de liturgie van zondag vervlochten met dat van Jezus de goede Herder in de profetie van Ezechiël: "Ik zal omzien naar mijn schapen en ze in veiligheid brengen, hoe ver ze ook afgedwaald zijn ten gevolge van mist en nevel. Ik zal mijn schapen weiden. Ik zelf zal ze laten rusten. Het vermiste schaap zal Ik zoeken, het verdwaalde breng Ik terug, het verwonde verbind Ik, het zieke geef Ik weer kracht en het gezonde en sterke blijf Ik verzorgen. Ik zal ze laten weiden zoals het behoort. En gij mijn schapen - zo spreekt God de Heer : Ik zal recht doen aan het ene dier tegenover het andere, tegenover ram en bok" (cf. Ez 34,11b.15-17)

De bedoeling is duidelijk: Nú openbaart Christus zich aan ons als de goede Herder; er komt echter een dag dat Hij onze Rechter zal zijn. Nu is het de tijd van genade, dan is het de tijd van gerechtigheid. Het komt er op aan steeds het goede te kiezen, Christus Zelf en wat van Christus is, nu de tijd er nog voor is - ut adveniat regnum eius.

(Vgl. Angelustoespraak paus Benedictus XVI, Christus Koningsfeest 2008)

Tantum ergo Sacramentum -"To experience something of God"

Moeder M. Matthea Raeymakers (1914 - 2013) - 3

Van alles wat Moeder Matthea heeft nagelaten – maar door haar zelf allerminst gezocht – denk ik dat haar  geestelijke nalatenschap de belangrijkste is. De geestelijke bronnen tijdens haar leven hebben haar geïnspireerd om ook alle hier eerder opgesomde delen van wat nu ‘haar erfenis’ genoemd mag worden tot stand te brengen.

In de inleiding voor de catalogus van de allereerste  expositie in het Heemkundemuseum 1967 schreef ze bescheiden maar met de filosofisch-theologische bevlogenheid die haar eigen is waarom zij de heemkunde zo hoog schat: “Elke prehistorische vondst is de stille getuige van het mysterie ‘mens’ in lang vervlogen tijden. … Ze vertellen ons van de moeizame, maar heerlijke tocht van de mensheid naar haar Voltooiing”. … Moge deze Expositie de grote menselijke rijkdom van de streek helpen beseffen en tevens een steeds groeiende solidariteit bewerken, die tijd en ruimte overkoepelt”.

Wat zij voor de Orde van het H. Graf betekend heeft, kan een buitenstaander moeilijk beschrijven. Het gaat daarbij immers niet alleen om bronnen, getuigenissen en om informatie. Een religieuze Orde is zelf een inspiratiebron vanwaaruit naar binnen en buiten toe leven bevestigd wordt en nieuw leven kan ontspruiten. Het is niet de weg van de natuur zelf, maar bovennatuur en menselijke cultuur die ‘geesteskinderen’ voortbrengt waaruit ieder die dat wil verder kan putten. Moeder Matthea besefte dat ten diepste, en sprak daarover later ook in haar  geestelijk testament dat ze haar medezusters naliet. Enkele citaten werden bij haar uitvaart voorgelezen. Zij schreef, dat ze dankbaar was voor de “vorming en spiritualiteit” die ze ontvangen had van de Orde van het H. Graf, met name in Turnhout. Diezelfde vorming en spiritualiteit wilde ze ook doorgeven aan allen om haar heen en naar de toekomst. Allereerst binnen de orde en haar medezusters. Maar ook aan allen die in aanraking zouden komen met de Thabor en de Basiliek. Zij wilde immers haar roeping volgen en o.a. “een steeds groeiende solidariteit bewerken” onder mensen, een solidariteit, een toegroeien naar elkaar, die tijd en ruimte zou overstijgen. Historie en toekomst horen bij elkaar in het nu.

uit: Gerard Sars, Jaarboek Roerstreek 2014, p. 7-13

vrijdag 21 november 2014

Preek Dr. L.J.M. Hendriks pr. bij onze Conventsmis vanmorgen bij de hernieuwing van de kloostergeloften

Sommige regelmatig terugkerende gebeurtenissen blijven toch altijd een bijzonder karakter houden, omdat ze verwijzen naar iets dat een diepe indruk in ons leven heeft gemaakt. Zonder twijfel hoort de hernieuwing van dit moment waarop we in ons leven definitief voor een bepaalde staat hebben gekozen, bij die bijzondere momenten. Voor mensen die getrouwd zijn, is de herinnering aan hun huwelijksdag ieder jaar bijzonder. Maar voor de mensen die in een religieuze staat zijn getreden, is dit moment nog veel intenser. Want hoe ingrijpend is het, om de stap uit de wereld te zetten, in een zo nabije navolging van Christus dat iemand tot “bruid van Christus” wordt.

Vandaag zijn die geloften hernieuwd, waarmee u deze grote stap hebt gezet, die voor u zo’n grote reden tot vreugde was – en is – en God geve het: ook altijd zal zijn. Bij het allereerste begin zijn de geloften om in armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid trouw te zijn aan Christus en de Kerk nog tijdelijk. Een belangrijke, maar overzichtelijke stap op weg naar een leven dat helemaal aan God weggeschonken wordt. Dan, na een tijdje werden het ‘eeuwige geloften’. Een tijd die een mens niet kan overzien, en die we dan ook blijven volgen door keer op keer die geloften te hernieuwen. In de hernieuwing van de geloften komen als het ware de twee werelden samen: die van de eeuwigheid, waarmee trouw beloofd is aan de Heer. En die van de menselijke maat, waarmee die geloften keer op keer in alle oprechtheid en eerlijkheid, maar in het besef van menselijke zwakheid, hernieuwd worden.

We kunnen ons afvragen hoe een mens ertoe komt om überhaupt geloften af te leggen. Dat is weliswaar een vraag die typisch is voor onze tijd, waarin er bijna niets meer “voor altijd” bestaat, maar het is daarmee tegelijkertijd ook een heel realistische. Kan een mens een dergelijke gelofte waarmaken? En zoals u zich herinnert van de dag van uw professie: ja, dat kan een mens. Een gelofte is daarom zo bijzonder, omdat het een gave van zichzelf is aan God. En de kracht om die gave te kunnen waarmaken, is de grote liefde die een mens in zijn hart kan ervaren. Natuurlijk is ook dát een geschenk van God en niet van ons, maar het stelt de mens in staat om boven zijn normale kunnen en zijn normale beperkte kader uit te kunnen stijgen. Met Gods eigen liefde, kunnen we God beminnen.
Het is die liefde, die erom vraagt om voor altijd te zijn. Het is die liefde die vraagt om trouw: een trouw die onvoorwaardelijk en zonder tijd is. Liefde en trouw zijn termen die ieder mens in het diepst van zijn vezels aanvoelt als de mooie idealen die horen bij een menselijk leven. Het zijn ook de idealen waarmee mensen trouwen, om zich zo helemaal aan de andere weg te schenken. Op dezelfde wijze bent u bruid van Christus geworden. Op dezelfde manier hebt u vanuit een grote liefde trouw beloofd aan Christus en de Kerk. Trouw vraagt erom om ‘voor altijd’ te zijn – dat is het wezen van de trouw en dat is het wezen van de liefde.

Iedere keer bij het hernieuwen van de geloften realiseert u zich dat u die liefde voor de Heer en zijn Kerk nog steeds in het hart draagt. Het is die liefde die ernaar doet verlangen om de geloften te vernieuwen. En zo mag vandaag een dag van grote vreugde zijn. Vreugde omdat het vuur voor God opnieuw oplaait en de trouw hernieuwd wordt.

Vandaag vieren we de gedachtenis van Maria, die in de tempel aan God wordt opgedragen. Zij is het voorbeeld bij uitstek voor de trouwe, liefdevolle en nederige dienstmaagd van de Heer. Als we kijken naar haar voorbeeld – in het bijzonder op deze dag – dan kunnen we dat helemaal samenvatten in het ene woord ‘ja’. In het ene woord ‘ja’ om aan Gods wil en roeping te gehoorzamen en te beantwoorden. Moge de liefde, de trouw en het geloof van Maria de harten van ons allen vervullen. Op die manier wordt onze roeping keer op keer tot een van de mooiste momenten van ons leven.
Moge de goede God, op voorspraak van Maria, volharding schenken om deze weg naar het geluk die God geeft, ook met ijver, trouw en liefde te blijven gaan.


L. Hendriks, pr.

Moeder M. Matthea Raeymakers (1914 - 2013) - 2

Moeder Matthea had dus al met al ‘goede papieren’ om het kleine klooster voor opheffing te bewaren. Ook was er interesse voor behoud van het klooster in Sint Odiliënberg, zodat getalsmatig overleefd kon worden: er waren zusters van andere H. Grafkloosters die in de periode rond het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) geestelijke verwantschap zochten en het aloude kloosterbestaan wilden vernieuwen door terug te keren naar enkele oorspronkelijke uitgangspunten, en tegelijk de verworvenheden van het Concilie wilden benutten. Zo werden alle zusters koorzusters’, het getijdengebed werd herzien en het ‘klein pauselijke slot’ hersteld, d.w.z. er werd opnieuw gekozen om in zekere afzondering te leven als monialen (monos = enkel, een, alleen). Tegelijk bleven de Thabor-zusters op velerlei manieren dienstbaar aan de lokale gemeenschap.

Het ideaal van Moeder Matthea, als je het zo zou mogen samenvatten, was om naast het behoud van de kloostertraditie, de dialoog aan te gaan met de moderne tijd in het hier en nu; een profetische visie gestalte geven om op alle terreinen van het leven een groter, overkoepelend kader te ontdekken en vanuit christelijk perspectief de dialoog met de wereld gaande te houden. Ze deed dat vooral door de vele contacten die ze had opgebouwd (ook met oog voor  het strikt individuele) trouw te onderhouden en belangstellend de ontwikkelingen in kerk en wereld te volgen. Maar daarnaast heeft ze zich vanaf het begin van haar aanwezigheid hier in de regio, concreet ingezet voor cultuur, sociaal werk en recreatie en daar met haar medezusters inspiratie en daadwerkelijke steun aan gegeven. In verschillende publicaties zijn de nodige activiteiten al genoemd en wij volstaan hier met enkele lange lijnen.4,5 Sommige memorabele initiatieven zijn intussen al bijna vergeten: denken we aan de eerste jaren, toen jeugd uit de regio ontvangen werd voor bezinningswerk, later gevolgd door decennialang georganiseerde ontvangst van gasten van allerlei soort uit binnen- en buitenland. En in de Abdijengids van 1979 wordt vermeld dat de kloostergemeenschap van Sint Odiliënberg bezinningsdagen en retraites organiseert, maar ook individuele gasten en gezinnen de mogelijkheid biedt om uit te rusten en vakantie te vieren.

De Priorij heeft sinds het aantreden van Moeder Matthea direct en indirect bijgedragen aan het tot stand komen van de nodige publicaties: een van de manieren om zich zowel actueel als voor de lange duur aanwezig te weten. Voor de lange termijn was het wel nodig zeker te zijn van degelijkheid en kwaliteit, en daarover waakte zij en liet zich adviseren. Daarnaast bewaarde ze genoeg ‘eigen wijsheid’ en volgde haar intuïtie als ze meende toch anders te moeten beslissen. Publicaties betroffen Kerk en de geschiedenis van het H. Graf en de orde. Maar onder leiding van Moeder Matthea ondersteunden de zusters ook initiatieven op het gebied van liturgie, Gregoriaans en kerkmuziek, catechese en kerkelijke cultuur. Ook de lokale geschiedenis, steunend op de historie van de Basiliek, kwam voor en na in al zijn facetten aan bod.

uit: Gerard Sars, Jaarboek Roerstreek 2014, p. 7-13

woensdag 19 november 2014

Moeder M. Matthea Raeymakers (1914 - 2013) - 1

Decennialang – vanaf begin jaren 60 van de vorige eeuw – is de naam van Moeder Maria Matthea, priorin van Priorij Thabor, een begrip in de Roerstreek. Ook buiten deze regio had ze in heel Nederland en België intensieve, persoonlijke contacten en wist met velen wederzijdse interesses en zorgen te delen. Voor kerk, cultuur en sociale werken was ze geestelijke moeder van menig initiatief. Samen met haar medezusters zette ze de mogelijkheden van de Priorij in, om mensen bij elkaar te brengen met wie en voor wie ze samen werkten. Haar overlijden op 28 augustus 2013 maakt ons er opnieuw van bewust wat ze voor velen betekend heeft. Velen zullen haar missen. Velen zullen haar dankbaar zijn. Velen zullen haar met alle hoogachting in herinnering houden.

Geschiedenis in vogelvlucht
Haar komst naar de Roerstreek was om na het plotselinge overlijden van Moeder Victoire op 15 april 1963 de levensvatbaarheid van het kleine kanunnikessenklooster aan de kerkberg te bezien. Met historica en medezuster Hereswitha was zij ervan overtuigd dat het klooster weliswaar bescheiden oogde maar een grootse geschiedenis met zich meedroeg. Samen gingen ze de geschiedenis van hun geestelijke voorouders na, die op dezelfde Roerheuvel op Romeinse fundamenten een eerste christelijke nederzetting stichtten in de achtste eeuw. De inspirerende verkondiging vanuit deze streken tot in Noord-Nederland en Münsterland, de wijkplaats voor de Utrechtse bisschoppen voor de
Noormannen en het kapittel dat in 1361 vanuit ‘Mons Petri’ naar Roermond verhuisde, gaven deze plaats een eerste kerkelijke waardigheid, waarvan voor velen een aantrekkingskracht is blijven uitgaan.

Een tweede spoor was het ontstaan van de Orde van het Heilig Graf te Jeruzalem in 1099, die zich snel over Noord- en West-Europa verspreidde en in de 15de eeuw in het bezit kwam van de kerk en berg te Sint Odiliënberg. Bleek het eerste vrouwenklooster (1444-1460) onvoldoende levensvatbaar, in 1480 werden alsnog drie H. Grafzusters geprofest en drie postulanten ingekleed. Dankzij de bezielende leiding van Jan van Abroek stond dit schamele groepje aan de wieg van alle vrouwenkloosters van deze orde in West-Europa. “Ging na de Franse Revolutie die [mannelijke] tak ten onder, de vrouwelijke tak zou in de 19de en 20ste eeuw in de Nederlanden aan de Orde een nieuwe bloei verzekeren”, schrijft zuster Hereswitha.

In 1888 werd de oude monastieke traditie op de Berg tot nieuw leven gebracht door de inspanning van de plaatselijke pastoor Michael Willemsen (1831-1904) die zijn pastorie boven op de kerkberg
ter beschikking stelde van een kleine communiteit afkomstig uit het H. Grafklooster van het Belgische Bilzen. In 1903 verkreeg het kleine klooster autonomie welke echter in 1911/12 niet houdbaar bleek. Van 1911/12 tot 1965/66 was het H. Grafklooster van Sint Odiliënberg filiaal van het H. Grafklooster van Turnhout. Onder Moeder M. Matthea Raeymakers verwierf het klooster opnieuw autonomie, die tot op heden voortduurt.

uit: Gerard Sars, Jaarboek Roerstreek 2014, p. 7-13

Credo in unum Deum



Credo
Credo in unum Deum,
Patrem omnipotentem, factorem caeli et terrae, visibilium omnium et invisibilium.
Et in unum Dominum Iesum Christum, Filium Dei unigenitum,
et ex Patre natum ante omnia saecula.
Deum de Deo, Lumen de Lumine, Deum verum de Deo vero,
genitum non factum, consubstantialem Patri; per quem omnia facta sunt.
Qui propter nos homines et propter nostram salutem descendit de caelis.
Et incarnatus est de Spiritu Sancto ex Maria Virgine, et homo factus est.
Crucifixus etiam pro nobis sub Pontio Pilato, passus et sepultus est,
et resurrexit tertia die, secundum Scripturas,
et ascendit in caelum, sedet ad dexteram Patris.
Et iterum venturus est cum gloria, iudicare vivos et mortuos, cuius regni non erit finis.
Et in Spiritum Sanctum, Dominum et vivificantem, qui ex Patre Filioque procedit.
Qui cum Patre et Filio simul adoratur et conglorificatur: qui locutus est per prophetas.
Et unam, sanctam, catholicam et apostolicam Ecclesiam.
Confiteor unum baptisma in remissionem peccatorum.
Et expecto resurrectionem mortuorum,
et vitam venturi saeculi.
Amen.

Geloofsbelijdenis
Ik geloof in één God, de almachtige Vader,
Schepper van hemel en aarde,
van al wat zichtbaar en onzichtbaar is.

En in één Heer, Jezus Christus,
eniggeboren Zoon van God,
voor alle tijden geboren uit de Vader.
God uit God, Licht uit Licht,
ware God uit de ware God.

Geboren, niet geschapen,
één in wezen met de Vader,
en door Wie alles geschapen is.
Hij is voor ons, mensen,
en omwille van ons heil
uit de hemel neergedaald.

Hij heeft het vlees aangenomen
door de heilige Geest uit de Maagd Maria,
en is mens geworden.
Hij werd voor ons gekruisigd,
Hij heeft geleden onder Pontius Pilatus
en is begraven.

Hij is verrezen op de derde dag,
volgens de Schriften.
Hij is opgevaren ten hemel:
zit aan de rechterhand van de Vader.
Hij zal wederkomen in heerlijkheid
om te oordelen levenden en doden.
En aan zijn rijk komt geen einde.

Ik geloof in de heilige Geest,
die Heer is en het leven geeft;
die voortkomt uit de Vader en de Zoon;
die met de Vader en de Zoon
te samen wordt aanbeden en verheerlijkt;
die gesproken heeft door de profeten.

Ik geloof in de éne, heilige, katholieke en apostolische Kerk.
Ik belijd één doopsel tot vergeving van de zonden.

Ik verwacht de opstanding van de doden en het leven
van het komend rijk.
Amen.

zaterdag 15 november 2014

Collecte-gebed van de 33ste zondag door het jaar 2 – Felicitas en Perpetua, martelaren


Het collecte-gebed van de 33ste zondag door het jaar heeft een bijzin die begint met "si bonorum omnium iugiter serviamus auctori" ("als wij zonder ophouden U dienen") - "perpetua est et plena felicitas" ("zal ons  geluk volkomen en duurzaam zijn"). Dit leidt een voorwaardelijke verklaring in: wij zullen Y krijgen als wij X doen. Men kan dit eens overwegen in het licht van de geestelijke houding van veel mensen tegenwoordig, die denken dat de beloning van de hemel ons automatisch toevalt zonder dat wij iets meer moeten doen dan een goed gevoel hebben over onszelf.

In de oratie vallen de woorden perpetua en felicitas op. Onmiddellijk zal men de namen herkennen van twee zeer oude martelaressen, de HH. Felicitas en Perpetua, opgenomen in de Romeinse Canon (1e Eucharistische Gebed). Het is moeilijk denkbaar dat deze twee namen puur toevallig in de collecta  staan. Het gebed van vandaag staat immers ook in het Liber Sacramentorum Gellonensis) bij de gebeden voor martelaren. (Terzijde: Het klooster van de Benedictijnen vanwaar het Sacramentarium afkomstig is, Sint Guillelmus  in de Gellone-vallei, Frankrijk, werd opgeheven tijdens de terreur van de Franse Revolutie maar herbouwd in “The Cloisters” in New York).

Na een tijdelijke pauze tijdens de christenvervolging, besloot keizer Decius rond het jaar 250 dat de christenen de vijanden waren van het Romeinse Rijk. In die tijd heerste in het keizerrijk bij de aristocratie wijd verspreid corruptie en decadentie, de Perzen bedreigden de oostelijke grenzen en de Germaanse barbaren drongen op in het Noorden. De economie was een ramp. Vanuit heidens standpunt bekeken moest er een oorzaak zijn voor de verstoring van de normale maatschappelijke orde en voor de staatsbetrekkingen met de goden, de pax deorum. Een nieuwe godsdienst had greep gekregen op talloze mensen. Decius vaardigde een decreet uit dat op straffe des doods iedereen aan de Romeinse goden moest offeren en een verklaring bezitten dat zij dit daadwerkelijk hadden gedaan. De bedoeling was de leiders van de last veroorzakende christelijke sekte te doden. Het resultaat echter was een versterking van de Kerk door het bloed van de martelaren ("martelaren", afgeleid begrip van het Griekse woord voor “getuige”). Er ontwikkelde zich een nieuwe martelarenverering en velen werden daardoor tot het christendom aangetrokken.

Heel de derde eeuw werd getekend door christenvervolgingen, hoewel deze sporadisch en vaak plaatselijk waren. Wij weten echter dat zij telkens opkwamen wanneer sociale toestanden voldoende ontaardden om een zondebok aan te wijzen. Er bestaan documenten uit die tijd die van christenvervolging getuigen, eveneens een dagboek uit de gevangenis van een jonge vrouw, Perpetua genaamd, die omstreeks 202 in Carthago, Noord-Afrika, gemarteld was. Zij was nog catechumene, (Doopleerling)  maar beschouwde zich zelf als christin. Zij droeg het kind dat zij nog aan de borst had, over en stond erop als christen in de arena terecht te komen bij een feest van de stad Rome. Nadat velen hadden getracht haar daarvan af te brengen kreeg ze haar zin. Met een groot heroïsme stond zij tegenover de beesten en gladiatoren. Na vele martelingen werd een jonge gladiator gestuurd om haar de genadeslag tot te brengen maar deze kon dit niet van zich verkrijgen. Tenslotte greep Perpetua zijn hand en richtte zijn zwaard op haar eigen keel. De heldhaftigheid van Perpetua inspireerde velen die eveneens een krachtig getuigenis van hun geloof begonnen te geven en daarna gevangen werden gezet. Dit was ook het lot van een zwanger slavinnetje, Felicitas genaamd. Felicitas kreeg haar kind net voordat de gevangen christenen op hun beurt allemaal de arena in werden gedreven. De acta en oude dagboeken maken gewag van de liefde en zorg die deze christelijke martelaren in de gevangenis tot het laatst toe voor elkaar hadden. Er is ook een zeer indrukwekkende scene beschreven waarin Perpetua en Felicitas elkaars kleding fatsoeneerden om hun zedigheid te bewaren, zelfs bij hun marteling. Met de vredeskus wensten zij elkaar vaarwel om hun marteldood te doorlijden, verenigd en na haar dood ongetwijfeld herenigd in haar geloof in Christus.

Met toestemming bewerkt en vertaald commentaar van Father J. Zuhlsdorf pr. Weblog: What Does The Prayer Really Say http://wdtprs.com