dinsdag 30 december 2014

Paus Paulus VI - Vrijheid moet dienen om het goede te onderkennen

"De gave van de vrijheid moet gebruikt  worden om het goede te zoeken en te kiezen, d.w.z. de voorkeur te geven aan onze plicht, jazelfs aan de liefde tot God, die de hoogste en de samenvattende wet van het Evangelie is. De vrijheid moet in evenwicht worden gehouden door de zedelijke verplichting, spontaan doch edelmoedig en totaal. Anders wordt zij een louter recht, alleen maar een egoïstisch en eenzijdig recht, met alle antisociale consequenties, die deze exclusiviteit meebrengt; ofwel zij ontaardt in een blinde losbandigheid, die slaaf is van het instinct, maar zeker niet van een instinct dat evenwichtig is en zich richt op de ware geestelijke gestalte van de mens".

Toespraak Algemene Audiëntie Paus Paulus VI op 29 oktober 1974

Bron: rkdocumenten.nl

maandag 29 december 2014

Jezus, de mensgeworden Zoon, is het snijpunt van hemel en aarde


Kerstmis, het feest van de Geboorte van Jezus, de Christus, dat is de Messias, Gods Gezalfde priester en koning. De teksten van de Dagmis zetten zijn Geboorte in een groter kader, een kader van kosmische afmetingen. Zij bezingen dat God, de schepper van hemel en aarde, aan de wereld, aan ons mensen, zijn heil, zijn redding aanbiedt.

In beide testamenten klinkt de overtuiging door dat God de wereld niet aan zijn lot overlaat. Hij strekt zijn hand reddend uit naar ons mensen in nood. De profeet Jesaja horen we dan ook zeggen: Alle grenzen der aarde hebben Gods heil aanschouwd. Maar wat aanschouwen wij nu eigenlijk? Wat zien de herders anders dan een Kind gewikkeld in doeken en liggend in een voederbak?  Ons wordt gevraagd om te zien met de ogen van het geloof. Bidden wij God om ontferming vanwege ons tekort aan hoop en geloof: Kyrie eleison Heer, ontferm u over ons.

Hoever liggen de teksten van het Kerstfeest niet uiteen! In de Kerstnacht hoorden we lezen uit het evangelie van Lucas over het Kind in de kribbe; het klonk allemaal klein: de herdertjes lagen bij nachte, ze telden hun schaapjes en vonden het Kindeke Jezus in een stalletje te Betlehem. Zo intiem en ontroerend de teksten van die heilige nacht, zo  hooggestemd klinken ons in de liturgie van de Dagmis uitspraken in de oren over de Zoon die het evenbeeld is van Gods wezen, de afstraling van zijn heerlijkheid, die bij God was in den beginne. Johannes is onder de evangelisten als een majestueuze adelaar die de gebeurtenissen rond Jezus niet alleen een diepere zin geeft maar ook de afmetingen van kosmische dimensies. In die ouverture zingt Johannes zijn visie uit over Jezus, Zoon van God, Zoon van Maria. Het lied bestaat uit twee parallelle delen (1,1-13 en 1,14-18) die in een a/b/a patroon over Jezus, Johannes de Doper en weer over Jezus gaan.  

De eerste klanken waarmee Johannes de schitterende ouverture van zijn evangelie opent, luiden:   “in het begin”, en die doen onmiddellijk denken aan de woorden waarmee de bijbel het scheppingslied van het boek Genesis opent: “in het begin schiep God hemel en aarde.” Zo wordt door Johannes als een fundamentele belijdenis neergezet dat met Jezus de herschepping van hemel en aarde een aanvang heeft genomen. Twee typeringen worden voor Jezus in dit lied gebruikt: Woord en Licht. Ook hierin sluit de evangelist aan bij Genesis hoofdstuk 1. Daar schept  God hemel en aarde door een tienvoudig spreken. Zo leert Johannes ons dat Jezus niet alleen gezaghebbende woorden spreekt, maar het spreken van God zelf is, het Woord van God. In Genesis 1 wordt het licht als eerste door God in het bestaan geroepen. Maar Johannes zingt uit dat Jezus Gods eigen licht is dat bestond voor al het bestaande, het licht dat de duisternis verdrijft en de mensen leven en liefde brengt. Dat spel van licht en duisternis wordt voortgezet in de hoofdstukken 3 en 4. In hoofdstuk 3 verhaalt de evangelist van het nachtelijk gesprek tussen Jezus en Nikodemus over het opnieuw geboren worden, en in het vierde hoofdstuk vertelt hij van de ontmoeting met de Samaritaanse vrouw bij de bron van Sichar die zich in het volle daglicht afspeelt. Het contrast van licht en duisternis dat in de proloog wordt opgevoerd, wordt dus herhaald en uitgewerkt in de daarop volgende teksten. Jezus als de eniggeboren Zoon is de door God naar ons uitgestoken hand waardoor ook wij kinderen van God kunnen worden. Daar is een nieuwe geboorte voor nodig, een geboorte van bovenaf, iets waar Nikodemus met al zijn geleerdheid niet bij kan. Maar terwijl hij in het nachtelijk duister achterblijft, ontdekt de vrouw bij de bron Jezus als de Messias. Zij gelooft en komt tot het licht.

Waar het Boek Genesis in het eerste deel van het lied overheerst (in het begin, spreken, het woord en het licht), domineert in het tweede gedeelte het boek Exodus, het verhaal van de Uittocht. In vers 14 wordt gesproken over het onder ons komen wonen. Heel letterlijk over de tent die hij onder ons heeft opgeslagen. Dat verwijst naar de Tent van de samenkomst, de Ontmoetingstent waarin God tijdens de woestijnreis aan Mozes en Aaron verscheen. Johannes laat ons zien dat Jezus zelf de Tent is waarin God in al zijn glorie woont en die van dag tot dag met ons meetrekt. Door te geloven in Jezus en ons met hem te verenigen  kunnen wij in Hem God vinden en zien. Niemand heeft ooit God gezien, een uitspraak die inslaat als een bom! Maar, getuigt Jezus: “Wie mij heeft gezien, heeft de Vader gezien”, want Jezus als het Woord van God rust aan het hart van de Vader, zijn Vader. God die zich in Exodus 34,6 presenteert als de genadevolle en de waarachtige, heeft in de vleesgeworden Zoon gestalte gekregen als degene door wie wij genade en waarheid ontvangen. (1,17).

Je zou kunnen zeggen dat Jezus, de mensgeworden Zoon van God, het snijpunt is van hemel en aarde. In Hem ontmoeten de goddelijke en de menselijke natuur elkaar. Door in Hem te geloven worden wij herboren mensen, en mogen wij zonder uitzondering kinderen van God heten. Dat is het goede nieuws van de kerstboodschap, de melding van Gods heil, het getuigenis van het ware Licht. 

woensdag 24 december 2014

"De bewoner en grondvester van de hemel heeft op aarde gewoond, opdat de mens verhuist van de aarde naar de hemel"

"Christus, de eniggeboren Zoon van God, de ware zon van gerechtigheid, straalt over de aarde zonder dat zijn licht de hemel verlaat. Daarginds verblijft Hij eeuwig, hier gaat hij voorbij in de tijd. Daarginds is Hij zelf de eeuwige dag, hier ondergaat hij de dag net als alle mensen. Daar leeft Hij eeuwig zonder het verloop van uren, hier sterft Hij in de tijd zonder tot zonde te vervallen. Daar verblijft het Leven zonder ondergang, hier bevrijdt Hij ons leven van het lot van de dood. Daar zet Hij de engelen in vuur en vlam met de gloed van zijn heerlijkheid, hier neemt Hij de dood weg van het leven der mensen. Daar geniet men van het licht dat door geen zondaar wordt gedoofd, hier wordt Hij als mens geboren, die alles van de zonde scheidt. Daar is Hij God met God, hier is Hij God en mens. Daar licht uit licht, hier het licht dat iedere mens verlicht. Daar spreidt Hij met zijn Woord de hemelen uit, hier wijst Hij de weg die naar de hemel leidt. Daar heeft Hij het geheim van zijn geboorte gegrond samen met de Vader, hier heeft Hij de ledematen van zijn vlees gevormd in zijn moeder. Daar zit Hij aan de rechterhand van de Vader, hier ligt Hij in een kribbe. Daar voedt Hij de engelen, hier op aarde lijdt Hij als klein kind honger. Daar blijft hij voor de volmaakte machten brood dat niet opraakt, hier kan Hij als alle pasgeborenen niet zonder voeding van melk. Daar doet Hij het goede, hier verdraagt Hij het kwade. Daar sterft hij nooit, hier verrijst Hij na zijn dood en schenkt Hij de stervelingen het eeuwige leven. God is mens geworden om de mens God te laten worden. De Heer heeft het bestaan van een slaaf aangenomen, opdat de mens zich keert naar de Heer. De bewoner en grondvester van de hemel heeft op aarde gewoond, opdat de mens verhuist van de aarde naar de hemel".

Sint Augustinus,  sermo 191 gehouden op kerstmis 411 of 412.

maandag 22 december 2014

Maria altijd Maagd


“Het is een dwaling als iemand beweert dat Maria als Maagd heeft ontvangen maar niet als Maagd heeft gebaard. Als zij als Maagd kon ontvangen, waarom zou zij dan ook niet als Maagd kunnen baren? Op een ontvangenis volgt toch natuurlijkerwijs de geboorte. Maar als men de leer van de Kerk niet gelooft, geloof dan de woorden van Christus; schenk verder geloof aan de woorden van de Engel: “Bij God is niets onmogelijk”; geloof tenslotte de geloofsbelijdenis van de Apostelen, die de Kerk altijd ongerept bewaart en behoedt”.

(Uit een Brief van de H. Ambrosius aan paus Siricius (Epist. 42)

"To know God is to love Him more and more"

zondag 21 december 2014

"Zalig gij die geloofd hebt, want alles zal in u tot vervulling komen"


Beata quæ credidisti, quoniam perficientur in te, quæ dicta sunt tibi a Domino (Lc 1,45) “Zalig gij die geloofd hebt, want alles zal in u tot vervulling komen wat u door de Heer is gezegd”.

De engel verkondigde aan de Maagd Maria een verborgen geheim, en om haar geloof met een gelijkend voorval te sterken, meldde hij haar de zwangerschap van een oude, onvruchtbare vrouw, om Maria te verzekeren, dat bij God alles mogelijk is, wat Hem behaagt.
Zodra Maria dit hoorde, spoedde zij zich vol vreugde het bergland in, niet vol ongeloof over die uitspraak, niet onzeker over die boodschap en ook niet twijfelend aan dat voorbeeld, maar verheugd over die tijding en vol toewijding voor haar taak.

Maar ook gij zijt zalig, die gehoord en geloofd hebt; want bij al wat de ziel heeft geloofd, ontvangt zij het Woord Gods en brengt het voort en erkent zijn werken.
(H. Ambrosius, Uit een commentaar op Lucas (Lib. 2,19.22)

vrijdag 19 december 2014

Adventmeditatie paus Benedictus XVI: Wachten op de komst van Jezus


"Waarop wachten wij eigenlijk in de Advent? Op de eerste Komst van Christus? Deze ligt achter ons. Op zijn tweede Komst? Wij zijn daar bang voor, wij wensen deze niet. Zo lijkt het dat de christen op niets wacht. Maar hebben wij werkelijk niets te verwachten? Ligt de eerste Komst van Christus werkelijk "achter ons"? Of leven niet grote delen van de aarde, leven wij zelf eigenlijk niet nog "vóór de Geboorte van Christus"? Brengt Hij niet nog steeds de nacht door in de stal, en wij, die in huizen wonen, weten het niet, willen het niet weten, omdat ook wij immers voor Hem helemaal geen plaats voor Hem zouden hebben? Er zijn mensen, die nog vóór Christus leven: die God nog nooit ontmoet hebben. Er zijn mensen, die ná Christus leven   die Hem hebben gezien en zijn weggegaan. Is het niet zaliger om "vóór" dan "nà" Christus te leven?  Mag zijn eerste Komst echter eenvoudigweg "achter ons" liggen? Moeten wij in werkelijkheid niet een leven lang daarvoor openstaan, en moet de Advent ons niet bij helpen om op deze weg te blijven? Zo zou het ons geleidelijk aan ook duidelijk kunnen worden dat het wachten op de eerste en op de tweede Komst in principe hetzelfde is. Beide betekenen uiteindelijk niets anders dan binnentreden in de innerlijke dynamiek van de bede "Uw Rijk kome". Wanneer "de eerste Komst" van Jezus eenmaal bij iedereen weerklank vindt, dan zal dit juist de "tweede Komst" zijn. Wanneer allen de stal zijn binnengetreden, dan is de stal de plaats van de heerlijkheid. Bij de stal scheidt de wereld zich. Het verstoten Kind is het oordeel  en het heil".

Uit: Joseph kardinaal Ratzinger, Die Hoffnung des Senfkorns, p. 37 e.v., opgenomen in Mitarbeiter der Wahrheit. Gedanken für jeden Tag (van dezelfde auteur). Pfeiffer, München 1979, p. 375. 

The Benedictines of Mary "Advent at Ephesus"

De Groet van de Engel Gabriel aan Maria en de mariale slotantifonen in het getijdengebed


Het dagelijkse getijdengebed wordt altijd besloten met een groet aan de heilige Moeder Gods Maria.

Geschiedenis

Rond het jaar 1000 bloeide de Mariaverering sterk op. Uit deze tijd stammen de Mariale slotantifonen. Dat in die tijd de Mariaverering krachtiger werd hangt samen met een verandering in de Christusvroomheid. Het christologisch perspectief richt zich niet alleen meer, zoals in de Oude Kerk op het Paasmysterie, maar ook op het Mysterie van de Menswording.

Met nieuwe ogen ziet de vrome uit de Middeleeuwen Jezus in zijn menselijke gestalte. Hij beschouwt met stomme verbazing de ongehoorde nederdaling van de Zoon van God, die mens onder de mensen wilde worden en daarin tot het uiterste ging. De vromen van de hoge en late Middeleeuwen beschouwen Jezus de Verlosser aandachtig en vereren Hem innig in zijn onbegrijpelijke nederdaling. Hun meest geliefde afbeeldingen van Christus zijn: de lijdende Man van Smarten en het Kind Jezus in de kribbe in zijn hulpeloosheid en armoede. “Arm de arme Jezus volgen” was het adagio van de vroomheidsbewegingen in de hoge Middeleeuwen. Tot de voornaamste wegbereiders van deze nieuwe, op de Menswording gerichte Jezusvroomheid behoren de H. Anselmus van Canterbury († 1109), H. Bernardus van Clairvaux († 1153) en de H. Franciscus van Assisië († 1226). De Jezusmystiek van de H. Franciscus had zelfs een lichamelijke uitwerking in de stigmata. Het is betekenisvol dat de idee van de kerstkribbe teruggaat op deze heilige.

Niet toevallig is het dat het opbloeien van deze Jezusvroomheid met de nadruk op de Menswording in de tijd samenvalt met de kruistochtbeweging. Het Heilige Land, de plaatsen waar de Verlosser werd geboren, leefde, lijden en dood onderging en verrees kwamen met nieuwe intensiteit in  de belangstelling en het bewustzijn van de christenen in het Avondland. De ontwaakte nieuwe Jezusvroomheid met aandacht voor de menselijke, alledaagse dimensies leidde onwillekeurig ertoe, dat nu ook de Vrouw belangstelling en eer te beurt vielen, die de Zoon van God in zijn menselijk lichaam ter wereld bracht en Hem tijdens zijn aardse leven, van de kribbe tot het kruis terzijde stond. Zo bloeide de Mariaverering sinds het jaar duizend sterk op.

De nieuwe kloosterorden van die tijd, Karthuizers en Cisterciënzers, Camaldulenzers en Carmelieten, Dominicanen en Franciscanen waren in de ban van de opgebloeide Jezus- en Mariadevotie en bevorderden deze. Ook in de Orde van het H. Graf werd de Moeder Gods van meet af aan (begin 12e) eeuw) bijzonder vereerd en vierde men al zeven Mariafeesten. Vanuit deze mariale orden-spiritualiteit zijn vele tot op de dag van vandaag nog bestaande vormen van volksvroomheid van Mariaverering ontstaan, met daaronder het gebruik om het getijdengebed van de dag met een Mariagroet af te sluiten.

Men zong de Maria-antifoon onmiddellijk voor de nachtrust, die toentertijd begon bij het vallen van de duisternis. Dit tijdstip laat zich niet alleen verklaren uit de vrome noodzaak  voor het slapengaan de Moeder Gods nog een laatste groet te brengen en haar bescherming voor een rustige nacht te vragen. Er is veel voor te zeggen dat een in de Middeleeuwen wijdverbreide overlevering over het tijdstip van de Annuntiatie,  het bidden van de Maria-antifoon vlak voor de nacht bevorderd heeft.
Ter rechtvaardiging van dit gebruik heette het: Enige “beroemde leraren” zijn van mening, dat het juist op deze tijd geweest is, dat de Engel van de Heer Maria begroette. (Analecta Franciscana 3 (1897) 329. Dit besluit lag ook ten gronde aan het luiden van het Angelus)
Het Evangelie van Lucas verwijst in de perikoop van de Aankondiging niet naar een tijdstip, waarop “de Engel bij haar binnentrad en zei: Wees gegroet, Begenadigde, de Heer is met U (Lc 1,28).
Theologisch symbool-denken deed de mening ontstaan dat het bij het vallen van de nacht was toen de Engel de Blijde Boodschap bracht en Gods Zoon in de schoot van de Maagd uit Nazareth het vlees aannam.
Zo zegt bijvoorbeeld de H. Bernardus van Clairvaux: “Het was avond geworden in de wereld en de dag neeg teneinde; de Zon van Gerechtigheid was bijna ten onder gegaan, zodat haar glans en warmte op aarde gering waren geworden. Het licht van het geloof in God was zwak geworden, de goddeloosheid bovenmate groot en de gloed van de liefde verkild. Er verscheen geen engel en geen profeet sprak meer. In deze van duisternis overschaduwde wereld zond God de boodschap van de komende Verlosser.”  Sermo 1,9 (In adventu Domini): S. Bernardi opera (Ed. J. Leclercq/H. Rochais) 4. Sermones 1. Rom 1966, 167-169; PL. 183, 39f.

Zo leek het einde van de dag, wanneer de nacht over de aarde neerdaalt, bijzonder geschikt om aan het geheim van de Menswording van de Zoon van God uit de Maria te herinneren. Men wilde op hetzelfde uur waarop God Maria door de Engel begroette, eveneens zelf de Moeder van de Verlosser groeten. Men deed dit bij voorkeur met gezangen, waarvan alleen al de formulering aan de groet van de Engel herinnert.

Bij de Maria-antifoon Ave, Regina cælorum is dit verband met het Ave van de Engel Gabriel duidelijk te herkennen. Ook het Salve waarmee het Salve, Regina begint imiteert de groet van de Engel. Voor het lætare in de openingszin van het Regina Cæli geldt hetzelfde. Het Alma Redemptoris Mater refereert in het slotgedeelte aan de groet van Gabriel: Gabrielis ab ore sumens illud Ave . . .
Het aanknopingspunt aan dit Bijbelse voorbeeld wordt in dit geval nog opvallender, wanneer men in aanmerking neemt dat deze antifoon de oudere Mariahymne Ave maris stella tot voorbeeld heeft, die met het Ave van de Engel begint.

Het zingen van een Maria-antifoon na de Completen te bidden is tot op de dag van vandaag nog in gebruik. Zo wil men aan het einde van de dag het begin van het heil gedenken. Bij de ondergang van de natuurlijke zon klinkt de lof tot de Vrouw uit wie de Zon Christus is opgegaan.

Gebruikte literatuur
ANDREAS HEINZ: Die marianischen Schlussantiphonen im Stundengebet. Opgenomen in het  verzamelwerk: MARTIN KLÖCKNER, HEINRICH RENNINGS: Lebendiges Stundengebet, Vertiefung und Hilfe; Herder Freiburg im Breisgau, 1989, p.342-367


zaterdag 13 december 2014

Collectegebed 3e zondag van de Advent Gaudete – Verheugt u!”

Deus, qui conspicis populum tuum nativitatis dominicæ festivitatem fideliter exspectare, 
præsta, quæsumus, 
ut valeamus ad tantæ salutis gaudia pervenire,
et ea votis sollemnibus alacri semper lætitia celebrare.

God, Gij weet [ziet] hoe uw volk met geloof uitziet naar het feest van Christus' geboorte.
Wij bidden U: laat ons de vreugde van dit heilsmysterie beleven en dit feest steeds weer met blijdschap vieren.

Deze zeer oude adventsoratie uit de Rotulus van Ravenna (zie hierna*) richt de Advent volledig op het naderend Geboortefeest van Christus. Dit blijkt direct en duidelijk uit de betrekkelijke bijzin na het aanspreken van God: "die ziet dat uw volk gelovig uitziet naar het Geboortefeest van de Heer". Het expectare (uitzien) van het volk staat in verband met het pervenire (bereiken): het volk ziet met verwachting uit naar het Kerstfeest waarbij het bidt dat het dit ook mag bereiken.

Het Geboortefeest van Christus schenkt de gaudia tantæ salutis, "de vreugden van een zo groot heil". Dat deze "vreugden" betrekking hebben op  het Kerstfeest, blijkt uit het tweede deel van het gebed: "en deze (de vreugden) altijd met volle blijdschap in een plechtige liturgie vieren". Met het werkwoord valeámus (dat wij kunnen, dat wij mogen) bidden wij om in staat gesteld te mogen worden "dat wij tot de vreugden van een zo groot heil mogen komen en deze altijd met volle blijdschap in een plechtige liturgie kunnen vieren".

De in de oratie gebruikte begrippen festivitatem, gaudia, votis sollemnibus, alacri lætitia wijzen alle op blijdschap, op een vreugdevolle stemming, reeds met het openingswoord van de Intredezang vastgelegd. Maar intenser nog dan het Gaudete – “Verheugt u” dat aan deze zondag zijn naam gaf, weerklinkt de blijde zekerheid Dominus prope est -  “De Heer is nabij”. Zijn Voorloper is reeds uitgezonden om Degene die na hem komt, te verkondigen: die sterker is dan hij en die zal dopen met de Heilige Geest. Vandaar zijn uitnodiging Gods paden en wegen recht te maken en tot ons om de laatste dagen van voorbereiding te leven in een geest van goedheid en vertrouwen, zodat de vrede van God ook werkelijk in ons kan komen wonen.

Het Getijdengebed van afgelopen vrijdag voegt bij de Vespers een voorbede in, dat de Naam van Jezus, de Verlosser ook nu verkondigd wordt tot aan de uiterste grenzen van de aarde, opdat alle mensen de wegen van God  vinden.

*Rotulus (rol, met name boekrol). Naast de vroegere codices in de liturgie werd tenminste voor bijzondere plechtigheden, ook wel een rotulus gebruikt. Een groot aantal liturgisch rotuli uit Zuid-Italië bleven geheel of gedeeltelijk bewaard; zij dateren uit de 10e tot de 14e eeuw en variëren in breedte van 25 tot 50 cm, terwijl hun lengte soms meer dan 5 meter bedraagt. De meeste bevatten een met afbeeldingen versierde tekst van het Exsultet (Exsultet-rol), andere geven de tekst voor de wijding van de doopvont, het ceremoniëel van de wijdingen enz. De afbeeldingen zijn kopsgewijze op de  geschreven tekst aangebracht om ze bij het geleidelijk afrollen voor het volk zichtbaar te maken. Zowel om ouderdom als inhoud verdient de Rotulus van Ravenna bijzondere vermelding onder de rotuli. Onvolledig bewaard gebleven (het begin ontbreekt als ook een gedeelte tegen het einde) bevat deze nog 42 gebeden, waarvan enkele fragmentarisch. Hij is geschreven in de 8e eeuw en wel te  Ravenna waar hij blijkens kopieën van brieven op de keerzijde, in de 10e eeuw aanwezig was. De oraties zelf zijn echter zeker ouder. Enkele ervan kunnen zelfs teruggaan tot de tijd van Petrus Chrysologus (begin 5e eeuw) met wiens preken zij een zekere verwantschap vertonen.

The Divine Office

SANTA LUCIA Venezia

vrijdag 12 december 2014

"Moge de liturgische muziek, met het gregoriaans voorop, de eredienst in onze Kerk steeds opnieuw verrijken tot verheerlijking van God en tot heiliging van de gelovigen"

Voordracht van Mgr. Dr. J.H.J. van den Hende over liturgische koormuziek in de liturgie van de Kerk: 

"Gewijde muziek is integraal onderdeel van de liturgie is en moet dienstbaar  zijn aan het eigenlijke doel van de liturgie, namelijk de eer van God en de heiliging en opbouw van de gelovigen.

Paus Pius X spreekt in zijn motu proprio van de actieve deelname  (partezipazione attiva) van de gelovigen aan de (hoog)heilige geheimen en aan het openbare en (hoog)heilige gebed van de Kerk. Die uitdrukking komt niet letterlijk terug in de constitutie over de liturgie Sacrosanctum Concilium van het Tweede Vaticaans Concilie. Deze spreekt wel over de deelname aan de liturgie als participatio actuosa (art. 14), wat in Nederlandse vertalingen wordt vertaald met actieve deelname.

“Het gaat niet zozeer om een actieve deelname aan de liturgie in de zin van gewoon actief meedoen. Het gaat om een actieve deelname van de gelovigen op een andere, een diepere manier. Het gaat om een volledige, bewuste en actieve deelname aan de liturgie van de Kerk.”

Het eigene van de liturgische muziek is vóór alles dat het bestemd is om in de Kerk dienstbaar te zijn aan de viering van de liturgie. Daarom is het nodig [1] dat de gewijde muziek ten volle samenhangt met de teksten in de liturgie (zoals de heilige Schrift en de gebeden), de constitutie Sacrosanctum Concilium (art. 112) onderstreept dat de gewijde muziek gebonden is aan de woorden van de liturgie; [2] dat de gewijde muziek op adequate wijze correspondeert met de riten en handelingen in de liturgie, en [3] dat de gewijde muziek de onderscheiden momenten in de liturgie en het karakter van de verschillende tijden in het kerkelijk jaar op een goede manier weet te vertolken. Dit alles met het oog op het tweeledige theologische doel van de liturgische muziek, i.e., ‘de verheerlijking van God en de heiliging van de gelovigen’ (SC 112).

Wanneer koorleden inzicht hebben in de inhoud en betekenis van de liturgie en ook zelf groeien in hun verbondenheid met Christus de levende Heer, stellen zij niet alleen hun stem maar ook hun (groeiende) geloof op persoonlijke wijze ter beschikking aan de geloofsgemeenschap die liturgie viert.

|"Gesterkt en toegerust mogen wij ons door de Heer laten zenden met de opdracht het evangelie te verkondigen in woord en daad, zodanig dat ook ons leven van alledag uiteindelijk een lofzang wordt voor de Heer in de concrete dienst aan onze naaste.” Met een verwijzing naar de woorden van paus Benedictus XVI uit de encycliek Deus Caritas Est (2006): “Eredienst zelf, eucharistische gemeenschap, omvat de werkelijkheid van zowel bemind worden als ook anderen op hun beurt liefhebben. Eucharistie die zich niet vertaalt in concrete beoefening van de liefde is ten diepste onvolledig” (art. 14). “Moge de liturgische muziek, met het gregoriaans voorop, de eredienst in onze Kerk steeds opnieuw verrijken tot verheerlijking van God en tot heiliging van de gelovigen” (Sacrosanctum Concilium, art. 112)".

Zie website Bisdom Rotterdam

Adventsmeditatie van paus Benedictus XVI: "de blijde, zalige en genade brengende Kersttijd"

Tegenover de toenemende vervlakking en de verminkte voorstellingen van de Advent en de Kersttijd, is vanuit het geloof binnen de Kerk zelf een levendig verlangen naar de werkelijke Advent ontwaakt: het ongenoegen over stemming en sfeer, over gevoelens, al zijn ze nog zo mooi, is te bespeuren; wij verlangen opnieuw naar die kern, naar die vaste en sterke voeding van de Geest, wiens laatste glimp ons in het vrome en verheffende gevoel van de "zalige, blijde kersttijd" is overgebleven.

Advent vieren betekent, de verborgen aanwezigheid van God in ons tot leven wekken.
Dat gebeurt wanneer wij de weg van de ommekeer, van herbezinning gaan, in het loskomen van het zichtbare naar het onzichtbare. Wanneer wij deze weg gaan worden onze ogen geopend voor het wonder van de genade en leren wij inzien dat er geen helderder vreugde voor de mens en de wereld bestaat dan de genade die in Christus is verschenen.

De wereld is geen uitzichtloze bedrijvigheid van beslommeringen en leed, maar alle noden van de wereld zijn geborgen in een liefdevol erbarmen, zijn gevangen en overtroffen door de vergevende en reddende genade van onze God.

Die op deze wijze Advent viert, zal met recht kunnen spreken over de blijde, zalige en genade brengende Kersttijd. En hij zal weten hoeveel méér waarheid deze term bevat, dan zij voor wie Kerstmis slechts een romantisch gevoel of alleen maar een soort vereenvoudigde carnavalsviering is, geloven of kunnen vermoeden.

Uit: Joseph kardinaal Ratzinger, Dogma und Verkündigung, p. 369, 377 e.v., opgenomen in Mitarbeiter der Wahrheit. Gedanken für jeden Tag (van dezelfde auteur). Pfeiffer, München 1979, p. 370. 

dinsdag 9 december 2014

Onze basiliek wordt gerestaureerd!

In januari 2015 begint de restauratie van onze basiliek. Provincie en gemeente Roerdalen hebben aanzienlijke subsidies ter beschikking gesteld. De Basiliek van de H.H. Wiro, Plechelmus en Otgerus te Sint Odiliënberg (bisdom Roermond) is een voormalige abdijkerk in romaanse stijl die in 1957 tot basiliek (basilica minor) werd verheven.

Voorgeschiedenis
In de 8e eeuw werd op een heuvel, de Sint-Petrusberg, aan de voet waarvan later het dorp Sint Odiliënberg ontstond, een abdij gesticht door drie Angelsaksische priesters, Plechelmus, Wiro en Otgerus. Van de oorspronkelijke abdijkerk zijn bovengronds geen resten bewaard gebleven. Wel is bekend dat het een eenbeukig gebouw betrof, met een westwerk en een smaller koor. In de 11e en 12e eeuw werd deze kerk geheel vervangen.

(Gouwenaar-Wikipedia)
Basiliek van Wiro, Plechelmus en Otgerus in Sint Odilienberg

Huidige kerk
De huidige kerk is slechts gedeeltelijk nog origineel. Na eeuwen te zijn verwaarloosd werd het gebouw tussen 1880 en 1883 gerestaureerd door de Venlose architect Johannes Kaiser. Mede op basis van nog aanwezige delen werden ontbrekende delen gereconstrueerd. De zijbeuken, de zuidelijke transeptarm met toren, de voorgevel en de beide zijkoren aan het transept werden geheel herbouwd. Bovendien werden nog bestaande oude delen vernieuwd. Toen Duitse troepen begin 1945 de koortorens opbliezen, waarbij ook grote delen van koor en transept werden verwoest, resteerde een ruïne. Na de oorlog werd de kerk volgens de plannen van Kaiser  herbouwd door Alphons Boosten, maar met een sterk versoberd interieur. In 1950 werden nieuwe vensters aangebracht, ontworpen door Joep Nicolas.
(Norbert Schnitzler-Wikipedia)
Mariakapel

Naast de basiliek staat de O.L. Vrouwekapel, een eenbeukig gebouw dat in de 11e eeuw werd gesticht als parochiekerk en als zodanig tot 1680 dienst deed. Hoewel ook dit gebouw vele wijzigingen heeft ondergaan, wordt het thans van grotere historische waarde geacht dan de basiliek.

O Come, O Come Emmanuel

maandag 8 december 2014

8 december: hoogfeest van de Onbevlekte Ontvangenis van de heilige Maagd Maria


"Het hoogfeest van de Onbevlekte Ontvangenis van de heilige Maagd Maria, die waarlijk vol van genade is en de gezegende onder de vrouwen", aldus het Romeinse Martyrologium. "In het vooruitzicht op de geboorte en de heilzame dood van Gods Zoon bleef zij op het ogenblik zelf van haar ontvangenis door een bijzonder voorrecht van God gevrijwaard van iedere smet van de erfzonde, zoals het door paus Pius IX op deze dag plechtig werd gedefinieerd als een vaststaand dogma op grond van de overgeleverde oudere leer.

Vanaf de eerste tijden van het christendom heeft de Kerk deze waarheid aangevoeld en weldra begon men dit unieke voorrecht te vieren, eerst in het Oosten, later ook in het Westen. Op 8 december 1854 als dogma van het katholiek geloof plechtig afgekondigd, werd deze uitspraak als het ware door Maria zelf bekrachtigd, toen zij vier jaar later te Lourdes op de vraag van Bernadette, wie zij was, antwoordde: "Ik ben de Onbevlekte Ontvangenis".

Bisdom Roermond:
Eeuwenlang reeds gevierd had deze leer zijn voor- en tegenstanders. Tot de verdedigers van dit voorrecht van Maria wordt ook de beroemde Roermondenaar, Dionysius de Kartuizer (Rijkel, circa 1402-1403 - Roermond, 12 maart 1471), gerekend (Opera omnia VI, Comm. in ps.118, art. 29, aleph). Uitgaande van de stelling, die ook later de H. Alfonsus de Liguori zou onderschrijven:"Door geen der meest bevoorrechte schepselen wordt Maria overtroffen; zelfs is zij onuitsprekelijk meer bevoorrecht dan alle bevoorrechte heiligen, zodat alle waardigheden en genaden, aan hen geschonken, haar in hogere mate zijn toebedeeld".

In het persoonlijk leven van Joannes Augustinus Paredis [1795-1886], eerste bisschop van het 2e bisdom Roermond [dat wil zeggen na herstel van de hiërarchie 1853-heden], heeft de Mariaverering steeds een grote plaats ingenomen. Omdat de verering van Maria van oudsher een vanzelfsprekendheid was, sloot de dogmaverklaring van de Onbevlekte Ontvangenis van de allerheiligste Maagd in 1854 goed aan bij het streven van bisschop Paredis de geloofsinhoud ingebed in talrijke tradities op aansprekende wijze over te dragen. In het jaar, waarin zijn vicariaat tot bisdom verheven werd, wijdde hij Limburg onder deze titel toe aan de Moeder des Heren. Hij bleef dit geloofsgeheim benadrukken en vroeg zijn geestelijken met grote plechtigheid de herdenking ervan te vieren (vgl. J.M. Gijsen, "Joannes Augustinus Paredis 1795-1886, bisschop van Roermond en het Limburg van zijn tijd'').

Kerken in het bisdom Roermond onder het patronaat van Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekt Ontvangen vindt men o.a. in:
Amstenrade, bouwperiode 1852-1856 (Carl Weber); Venlo, 1911 (Pierre Cuypers); Rijckholt, gebouwd 1882 als dominicaner kloosterkerk en voor buurtbewoners,2009 aan de eredienst onttrokken; Terwinselen, 1921 (Hubert van Groenendael) en te Pey-Echt, in 1859. (Pierre Cuypers). Op 10 december 1861 werd deze kerk ingezegend mgr. Paredis.

Het feest van 8 december is tevens de dies natalis van het diocesane priesterseminarie Rolduc. Vandaag wordt het achtste lustrum gevierd.

Orde van het H. Graf:
In de Orde van het H.Graf stond Maria in hoge eer. In de 12e eeuw werden zeker vijf Mariafeesten gevierd. In een 15e eeuws Antiphonale in gebruik in de priorij in Sint Odiliënberg bij het Getijdengebed staat op folio 286 het feest "In Conceptione B.M.Virginis" vermeld te vieren als "totum duplex", met een octaaf.

De communiteit van Priorij Thabor wijdt zich tweemaal per jaar, namelijk op het Hoogfeest van Maria Boodschap (25 maart) en op het Hoogfeest van Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekt Ontvangen (8 december) toe aan de H. Maagd Maria.

De diepe, eeuwenoude devotie tot de H. Maagd in de Orde werd nog versterkt werd door de Verhandelingen van de H. Grignion de Montfort over de devotie tot Onze-Lieve-Vrouw. Aan het begin van de 20e eeuw werd deze toewijding of opdracht in de Priorij in Turnhout ingevoerd en tot op de dag van vandaag wordt deze opdracht door ons in ere gehouden.