zondag 30 augustus 2015

31 augustus - H. Joseph van Arimatea en Nicodemus

31 augustus
Eigen kalender van het Latijnse Patriarchaat van Jeruzalem en van de Kanunnikessen van het H.Graf te Sint Odiliënberg:

H. Joseph van Arimatea en Nicodemus

Ter inleiding

Joseph van Arimatea was een leerling van Jezus. Na de dood van Jezus vroeg hij om zijn lichaam en wikkelde dit in een rein lijnwaad en legde het in zijn nieuwe graf (Jo 19,38-42 en paralelplaatsen).
Nicodemus was een farizeeër en lid van het Sanhedrin. Hij kwam ’s nachts om met Jezus te spreken (Jo 3,1-21) Na de dood van Jezus heeft hij met Joseph van Arimatea het lichaam van Jezus begraven.

Lezing uit Liturgia Horarum - Getijdengebed

Uit het Commentaar van de H. Bonaventura, bisschop op het Evangelie van Johannes

Joseph van Arimatea en Nicodemus begraven het lichaam van Jezus

Joseph nam het lichaam van Jezus van het kruis af, en omdat hij dat niet kon tenzij met een toelating, daarom vroeg hij het en hij verkreeg het gevraagde en nam toen het lichaam van het kruis af.

“Hij vroeg verlof ”, omdat hij een leerling van Christus was, ofschoon in het geheim; daarom zegt de Schrift: “Hierna”, dat is na de voleinding van het lijden, “vroeg Joseph van Arimatea verlof aan Pilatus.” Arimatea is hetzelfde als Ramatha, het landgoed van Samuel en Anna. Joseph vroeg namelijk daarom “omdat hij een leerling was van Jezus, maar in het geheim, uit vrees voor de Joden.” Omdat, zoals hierboven wordt gezegd, “de Joden reeds een samenzwering op touw hadden gezet, opdat als iemand Christus zou belijden, hij uit de synagoge zou worden geworpen.” Ofschoon in het geheim, was hij toch een ware leerling, omdat hij Hem niet alleen levend, maar ook gestorven beminde. “Hij vroeg verlof,” zeg ik, “om Jezus’ lichaam te mogen afnemen,” dat is om het van het kruis af te nemen, “en hij verkreeg het;” daarom wordt gezegd: “En Pilatus stond het toe”, namelijk om het te begraven. “Hij kwam dus en nam het lichaam van Jezus af;” hij kwam namelijk van de plaats waar Pilatus was, naar het kruis en nam het lichaam af.

“Nicodemus, die” namelijk “Hem vroeger ’s nachts had bezocht kwam eveneens.” Het gaat over deze komst, waarin de reden van de komst wordt getoond, omdat ook hij een leerling was, ofschoon in het geheim: “meebrengend een mengsel van mirre en aloë,” dat is een balsem uit beiden samengesteld, welke het lichaam bewaarde voor het bederf. Hij geloofde immers, evenals de leerlingen, nog niet in de verrijzenis; toch beminde hij Hem zeer; vandaar zegt de Schrift: “ongeveer honderd pond;” want hij begreep nog niet wat in de vijftiende psalm wordt gezegd: “Gij zult uw Heilige het bederf niet laten zien.”

“Zij namen dan,” namelijk hijzelf en Joseph, het lichaam van Jezus en wikkelden het in lijnwaad tezamen met geurige kruiden,” dat is zalfden het geheel en al zoals “het onder de Joden bij begrafenis de gewoonte is,” namelijk eervol. Zij begroeven Hem niet als een veroordeelde, maar zoals het een gebruik is bij de Joden, zeer eervol, als een groot en bewonderenswaardig iemand.

“Nu lag er op de plaats waar Hij was gekruisigd, een hof en in de hof een nieuw graf,” en nieuw omdat namelijk daarin “nog niemand was bijgezet.” En zulk een graf was passend voor de Heer, opdat men niet zou menen dat de verrijzenis van een ander daar plaats vond, die daar met de Heer was. Augustinus zegt: “Zoals in de schoot van Maria niemand vóór Hem en niemand ná Hem werd ontvangen, zo is in dit graf niemand vóór Hen en niemand ná Hem begraven.”

“Daar het de vooravond van het Paasfeest van de Joden was,” en het aldus vanwege het naderende hoogfeest niet toegestaan was het lichaam verder te vervoeren, “legden zij Hem,” namelijk Jezus, “daarin neer, omdat het graf dichtbij was.” Augustinus wenst “dat men inziet dat de begrafenis verhaast was, aangezien het reeds avond werd en het vanwege de vooravond van het Paasfeest of vanwege de ‘cena pura’, zoals de Joden bij ons naar latijns gebruik dit noemen, het niet toegestaan was iets dergelijks te doen.”

Maar hier wordt de vraag opgeworpen: waarom ging geen van de leerlingen naar de Heer om Hem te begraven? Gij zegt, omdat zij uit vrees voor de Joden niet durfden: maar Joseph vreesde oneindig veel meer; hoeveel te meer had hij dan niet moeten weglopen.

De reden was zowel menselijk als goddelijk: menselijk omdat, alhoewel de leerlingen en Joseph de Joden vreesden, deze evenwel een edel persoon was en, omdat hij een bekende van Pilatus was, er op vertrouwde dat hij het lichaam verkreeg; de reden was goddelijk omdat wanneer de leerlingen zijn lichaam hadden begraven, de Joden waarschijnlijk een argument hadden om naderhand woedend te zijn.

Eveneens wordt de toewijding van Nicodemus geprezen, omdat hij immers in zo rijke mate balsem voor de goddelijkheid aandroeg, welke niemand ooit méér zou kunnen besteden aan het menselijk lichaam van Christus voor ons gekruisigd.

(S. Bonaventuræ, Opera omnia. Ad Aquas Claras 1893, t. VI, 502-503)

Liturgia Horarum Tweede lezing 22ste zondag door het jaar

Uit de Preken van de H. Augustinus, bisschop

De Heer is ons genadig geweest

Gelukkig zijn wij, als wij, wat wij horen en zingen, ook doen. Want ons horen is een zaad, maar ons doen is de vrucht van het zaad. Nu ik dit vooruit gezegd heb, zou ik uw liefde willen aanmanen om niet onvruchtbaar de kerk binnen te gaan door wél zoveel moois te aanhoren maar niet goed te handelen. Want aan Zijn genade danken wij ons heil, zoals de Apostel zegt: niet om de werken, opdat niemand zich zou beroemen; want aan Zijn genade danken wij ons heil. Er ging immers (van onze kant) geen goed leven aan vooraf, dat Hij vanuit den hoge beminde en waarom Hij sprak: Laten wij die mensen tegemoet treden en helpen, want zij leven zo voorbeeldig. Hem mishaagde ons leven, Hem mishaagde alles in ons wat wij deden, maar Hem mishaagde niet wat Hijzelf in ons bewerkte. Derhalve, wat wij deden, zal ons verwerpen; wat Hij deed, zal ons redden.

Wij waren dus niet goed. Maar Hij ontfermde zich over ons en zond zijn Zoon om te sterven, niet voor de goeden maar voor de slechten, niet voor rechtvaardigen maar voor goddelozen. Want Christus is voor goddelozen gestorven. En wat volgt er dan? Men zal niet licht iemand winden, die zijn leven geeft voor een rechtvaardige, al zou misschien iemand het wagen voor goeden te sterven. Er wordt misschien iemand gevonden, die het waagt voor een goede te sterven. Maar wie wil er sterven voor een slechte, een onrechtvaardige, een misdadiger, tenzij Christus alleen, die zo rechtvaardig was, dat Hij ook onrechtvaardigen rechtvaardig maakt?

Wij bezaten, mijn broeder, hoegenaamd geen goede werken, alleen maar slechte. Hoewel de werken van de mensen dusdanig waren, heeft zijn barmhartigheid de mensen niet in de steek gelaten. En zo zond God zijn Zoon om ons vrij te kopen, niet met goud noch met zilver maar met de prijs van zijn vergoten bloed, toen het onbevlekte Lam naar de slachtbank werd geleid voor zijn besmeurde schapen, die wel besmeurd waren maar niet geheel bedorven. Deze genade hebben wij ontvangen. Laten wij dan zo leven, dat wij die genade waardig zijn en die genade geen onrecht aan doen. Zulk een groot geneesheer kwam tot ons en vergaf ons al onze zonden. Als wij nu opnieuw ziek willen worden, zullen wij niet alleen een verderf voor onszelf worden, maar ook ondankbaar jegens de geneesheer.

Laten wij dus zijn wegen volgen, die Hij ons toont, vooral de weg van de nederigheid, omdat Hij zelf voor ons die Weg is geworden. Want Hij toont ons de weg van de nederigheid door zijn geboden en maakt die voor ons gereed door voor ons te lijden. Om dus voor ons te kunnen sterven, is het Woord, dat niet sterven kon, Vlees geworden en heeft onder ons gewoond. De ontsterfelijke nam de sterfelijkheid op Zich om voor ons te sterven en om door zijn dood onze dood te doden.

Dat deed de Heer, dit heeft Hij voor ons gedaan. De grote werd vernederd, de vernederde gedood, maar na gedood te zijn is Hij ook verrezen en verheven om ons, die dood waren, niet in de verwerping te laten, maar in Zich te verheffen door de verrijzenis uit de doden, ons die Hij nu heeft verheven tot het geloof en de belijdenis van rechtvaardigen. Dat gaf Hij ons als weg: de nederigheid. Als wij die beoefenen, zullen wij de Heer belijden en niet zonder reden zingen: Wij zullen U loven, o God, U loven en uw Naam aanroepen.


(Sermo 23A, 1-4; CCL 41q,321-323)

vrijdag 28 augustus 2015

John Henry Cardinal Newman: Augustine and the Vandals….


“At length events hastened on to a close. Fugitive multitudes betook themselves to Hippo. Boniface threw himself into it. The Vandals appeared before it, and laid siege to it. Meanwhile, Augustine fell ill. He had about him many of the African bishops, and among other friends, Possidius, whose account of his last hours is preserved to us. “We used continually to converse together,” says Possidius, “about the misfortunes in which we were involved, and contemplated God’s tremendous judgments which were before our eyes, saying, ‘Thou art just, O Lord, and Thy judgment is right.’ One day, at meal time, as we talked together, he said, ‘Know ye that in this our present calamity, I pray God to vouchsafe to rescue this besieged city, or (if otherwise) to give His servants strength to bear His will, or, at least, to take me to Himself out of this world.’ We followed his advice, and both ourselves, and our friends, and the whole city offered up the same prayer with him. On the third month of the siege he was seized with a fever, and look to his bed, and was reduced to the extreme of sickness.”

Thus, the latter part of his prayer was put train for accomplishment, as the former part was subsequently granted by the retreat of the enemy from Hippo. But to continue the narrative of Possidius: - “He had been used to say, in his familiar conversation, that after receiving baptism, even approved Christians and priest ought not to depart from the body without a fitting and sufficient course of penance. Accordingly, in the last illness, of which he died, he set himself to write out the special penitential psalms of David, and to place them four by four against the wall, so that, as he lay in bed, in the days of his sickness, he could see them. And so he used to read and weep abundantly. And lest his attention should be distracted by any one, about ten days before his death, he begged us who were with him to hinder persons entering his room except at the times when his medical attendants came to see him, or his meals were brought to him. This was strictly attended to, and all this time given to prayer. Till this last illness, he had been able to preach the word of God in the church without intermission with energy and boldness, with healthy mind and judgment. He slept with his fathers in a good old age, sound in limb, unimpaired in sight and hearing, and, as it is written, while we stood by, beheld, and prayed with him. We took part in the sacrifice to God at his funeral, and so buried him.”

Though the Vandals failed in their first attack upon Hippo, during Augustine’s last illness, they renewed it shortly after his death, under more favourable circumstances. Boniface was defeated in the field, and retired to Italy; and the inhabitants of Hippo left their city. The Vandals entered and burned it, excepting the library of Augustine, which was providentially preserved.
The desolation which, at that era, swept over the face of Africa, was completed by the subsequent invasion of the Saracens. Its five hundred churches are no more. The voyager gazes on the sullen rocks which line its coast, and discovers no token of Christianity to cheer the gloom. Hippo has ceased to be an Episcopal city; but its great Teacher, though dead, yet speaks; his voice is gone out into all lands, and his words unto the end of the world. He needs no dwelling-place, whose home is the Catholic Church; he fears no barbarian or heretical desolation, whose creed is destined to last unto the end”.

(J.H. Newman, The Church of the Fathers. Burns Oates & Washbourne Ltd. 1908, 135-137)

woensdag 26 augustus 2015

John Henry Newman [1801-1890] A Prayer for Consolation


My God, let me never forget that seasons of consolations are refreshments here, and nothing more.  Here they are only intended to prepare us for doing and suffering. I pray you, my God, to give them to me from time to time, lest I go about my daily work in a dry spirit; but let me not rest in them. Let me use them for the purpose for which you give them. Let them me carry me forward to the thought and the desire of heaven.

vrijdag 21 augustus 2015

22 augustus H. Maria Koningin van de wereld en van de vrede


Liturgia Horarum – Getijdengebed 
22 augustus – Gedachtenis van Maria, Koningin

Lezing uit de Homilieën van de H. Amedeüs van Lausanne, bisschop
Koningin van de wereld en van de vrede

Zie hoe reeds terecht vóór de Opneming van Maria ten hemel haar wonderbare naam schitterde over heel de aarde en haar allergrootste roem zich overal had verspreid nog voordat zij in haar heerlijkheid tot boven de hemelen werd opgenomen. Want het paste, dat de Maagd Maria, ook wegens de eer van haar Kind, eerst op aarde zou heersen en dan daarna de hemelse glorie zou ontvangen. Het paste dat haar roem zich hier beneden zou verbreiden om daarna in volheid het heilige daarboven binnen te gaan, toenemend in deugd maar ook in heerlijkheid door Gods Geest.

Terwijl zij dus nog aanwezig was in het vlees, ontving zij al een voorproef van het toekomstige rijk, zich nu eens tot God verheffend door haar onuitsprekelijke grootheid, dan weer afdalend tot haar naasten door haar onbeschrijfelijke liefde. Door het eerstgenoemde ontving zij veelvuldig de diensten van de engelen, om het laatstgenoemde werd zij vereerd door de dienst der mensen. Haar stonden Gabriël met andere engelen bij: Haar diende, met de andere Apostelen, Johannes, verheugd om het feit, dat hem als maagd de Moedermaagd op het Kruis werd aanbevolen. Die engelen verheugden zich erover, in Haar hun Koningin te zien, de apostelen hun Meesteres, en beiden dienden haar met hartelijke toewijding.

Terwijl zij verblijft op de hoogste toppen der deugd en zij als een zee vol goddelijke gaven en een afgrond van genaden is, waardoor zij allen overtrof, schenkt zij in volle overvloed haar gunsten uit aan het gelovige en dorstige volk. Aan lichamen schonk zij genezing en aan zielen gezondheid; zij was machtig doden naar lichaam en ziel op te wekken. Wie ging ooit ziek of bedroefd van haar heen of onkundig van hemelse mysteriën? Wie ging niet blij en verheugd naar huis terug, nadat hij van Maria, de Moeder des Heren, verkregen had wat hij verlangde?

Zij is de Bruid, die van zulke gaven overvloeit, de Moeder van de enige Bruidegom, zacht en liefelijk in haar weelde, als een bron in de menselijke tuinen; een put met levende en levengevende wateren, die onstuimig neerstromen van de goddelijke Libanon, van de berg Sion tot aan de omliggende en vreemde volken. Zelf gevoed door hemelse wateren leidt zij deze af in stromen van vrede en gaven van genaden. Nu dus de Maagd der maagden door God en zijn Zoon, de Koning der Koningen, de hemel werd binnengeleid onder gejuich van de engelen, van zich verblijdende aartsengelen en van een hemel, die met die lofzangen instemt, is de profetie van de Psalmist in vervulling gegaan, die tot de Heer zegt: De Koningin staat aan uw rechterhand in ofir-brokaat.

(Hom. 7: SCh 72, 188. 190. 192. 200)

Moeder M.Matthea (1914-2013) en de H.Pius X

Moeder M.Matthea (1914-2013) en de H.Pius X

Moeder M. Matthea, priorin van ons huis van 1966-2008 werd geboren in Hamont in de Belgische Kempen vlak na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Zij was de jongste uit een kinderrijk gezin, waarvan er vier in leven bleven; één zoon werd priester en twee dochters wijdden hun leven radicaal aan God als religieuze. In 1918 verhuisde het gezin naar Antwerpen.
 “In uw licht zullen wij het licht zien” is de spirituele leidraad die Moeder Matthea later als priorin zou meegeven aan de Priorij Thabor bij de autonomie in 1965/1966. Gods licht heeft haar leven in alles bepaald vanaf haar prille jeugd, toen zij als zesjarige haar Eerste Communie mocht doen en daarbij diep besefte  dat haar leven voortaan in dienst van de H. Eucharistie zou staan.
Zelf schreef zij daarover:
“Na het decreet van Paus Pius X in 1905 over de vervroegde en veelvuldige H. Communie zorgde mijn moeder ervoor dat wij zo spoedig mogelijk de Eerste H. Communie mochten doen, namelijk voor het bereiken van het 6e jaar. Tevens werd ons geleerd elke dag Pius X te bedanken voor die grote genade.

Op 7-jarige leeftijd had ik ’s avonds heel vurig gebeden. ’s Nachts droomde ik dat Paus Pius X naast mijn bedje zat en een hand op mijn hoofd legde. Zo deed hij mij begrijpen dat mijn leven in dienst van de Eucharistie zou staan.

Korte tijd nadien mocht ik helpen in de sacristie en klaarzetten voor de H. Mis. Op het moment dat ik voorzichtig de kelk mocht vasthouden, kwam een niet uit te drukken besef van de realiteit van de Eucharistie over me, een besef dat me nooit meer losliet. Sindsdien heb ik nooit meer vrijwillig een dag zonder H. Mis laten voorbijgaan”.

maandag 17 augustus 2015

H. Augustinus "Wie volhard zal hebben ten einde toe, zal zalig worden"


Liturgia Horarum – Getijdengebed

Lezing uit de preken van de H. Augustinus, bisschop 
Wie volhard zal hebben ten einde toe, zal zalig worden

Zo dikwijls wij druk of narigheid ondervinden, zijn dat vermaningen en zelfs berispingen voor ons. Want ook onze heilige Schrift belooft ons geen vrede, zekerheid en rust, maar het Evangelie zwijgt niet over narigheden, bedruktheid en ergernis. Maar wie volhard zal hebben ten einde toe, zal zalig worden. Wat voor goeds toch heeft dat leven ooit ontvangen van die eerste mens zelf, door wie wij de dood verdienden, door wie wij de vloek ontvingen, van welke vloek Christus de Heer ons heeft verlost?
Wij moeten dus niet morren, broeders, zoals sommigen van hen gemord hebben, zoals de Apostel zegt, en omkwamen door de slangen. Wat, mijn broeders, lijdt dit mensengeslacht voor ongewoons, dat onze vaderen niet hebben geleden? Of zullen wij zulke dingen lijden zoals zij, naar ons weten, hebben geleden? Gij zult mensen horen morren over hun eigen tijd en zeggen, dat die tijden van onze ouders zo goed waren. Maar als zij tot de tijd van hun ouders waren terug te brengen, wat zouden ze daar dan weer over te klagen hebben? U meent maar dat die voorbije tijden zo goed waren; zij zijn daarom goed, omdat het niet uw tijden zijn. Als u nu van de vloek zijt bevrijd, als u nu in de Zoon Gods gelooft, als u nu door de heilige Schrift zijt verzadigd of onderwezen, dan sta ik er verbaasd over, dat Adam volgens u zulke goede tijden heeft meegemaakt. En uw ouders hebben Adam moeten torsen. Hij toch is Adam, tot wie gezegd werd: In het zweet van uw aanschijn zult gij uw brood eten, en gij zult de aarde bewerken waaruit gij zijt genomen; distels en doornen zal ze u voortbrengen. Dat heeft hij verdiend, dat aanvaard. Dat is het gevolg geweest van Gods rechtvaardig oordeel. Wat meent u dan nog, dat tot de voorbije tijden beter waren dan de uwe? Van die Adam af tot de tegenwoordige Adam: inspanning en zweet, distels en doornen. Is de zondvloed ons bespaard? Zijn die harde tijden van hongersnood en oorlogen, waarover geschreven staat, ons juist niet bespaard om niet over onze eigen tijd tegenover God te kunnen morren?
Wat waren dat voor tijden! Moeten wij allen na dit gehoord en gelezen te hebben, niet huiveren? Laat dat alles voor ons eerder een reden zijn onszelf geluk te wensen, dan dat wij daarom over onze eigen tijd zouden morren.


(Sermo Caillau–Saint–Yves 2,92: PLS 2, 441-442)

Onze Lieve Vrouw "Wel sterfelijk. maar door Gods wonder niet bederfelijk"


Er zijn andere heiligen van wie wij mogen aannemen dat zij onmiddellijk na hun sterven tot de aanschouwing Gods werden toegelaten, maar zij allen hebben het bederf van het graf gekend. Het zuivere lichaam van de Maagd, uit wie Christus is geboren, was niet aangetast door de gevolgen der erfzonde. Het kende de begeerlijkheid niet. Wel was het sterfelijk, maar door Gods wonder niet bederfelijk. De christelijke kunstenaars hebben dit beseft en trachten uit te beelden in hun kunst door schone en reine voorstellingen van de Maagd. Heden, bij haar opneming ten hemel, werd haar heilig lichaam, die tempel van de Heilige Geest, de schoot die het Woord ontving, verheerlijkt, met goddelijk licht omstraald, ten hemel gevoerd. Onze verlossing is niet volkomen vóór het lichaam deelt in de glorie. In de leer der apostelen neemt de verrijzenis des vleses een grote plaats in. Hoe zwaar is ons lichaam getroffen door de vloek der zonde: begeerlijkheid en vergankelijkheid! Begeerlijkheid leidt tot zonde en eeuwige dood; vergankelijkheid tot lijden, ziekte en tijdelijke dood met het bederf van het graf. Zolang wij op aarde zijn, is ons lichaam aan lijden onderhevig. De christen verdoemt het lichaam niet maar beschouwt het toch vooral als werktuig en stof van christelijke deugden: kuisheid, lijdensmoed, apostolische gezindheid, barmhartigheid voor de naaste. Hij weet dat de paradijselijke orde van het ongerept lichamelijke eerst zal hersteld worden op het einde der tijden.


Uit W. Grossouw. Innerlijk Leven

vrijdag 14 augustus 2015

Ave Regina Caelorum (Gregoriaans, chant)



Vertaling
Wees gegroet Gij Koningin der Hemel

Wees Gegroet, Gij Meesteres der Engelen
Heil U, wortel, heil U poort
Waaruit het Licht der Wereld is opgegaan.

Verheug U, roemrijke Maagd,
Boven allen liefelijk ;
Wees gegroet Gij wonderschone
Wees onze voorspraak bij Christus.

Translation

Hail, O Queen of Heaven enthroned.
Hail, by angels mistress owned.
Root of Jesse, Gate of Morn
Whence the world's true light was born:

Glorious Virgin, Joy to thee,
Loveliest whom in heaven they see;
Fairest thou, where all are fair,
Plead with Christ our souls to spare.

woensdag 12 augustus 2015

Rondleidingen op de Kerkberg


Karakteristiek voor Sint Odiliënberg is de kerkberg met de Romaanse basiliek van de HH. Wiro, Plechelmus en Otgerus.

Een ‘basiliek’ (basilica minor, ter onderscheiding van de grote ‘basilieken’ in Rome) is in de R.K. Kerk een erenaam voor een kerk met een bijzondere bestemming of een bijzondere verdienste in het verleden, bijvoorbeeld een bedevaartskerk of een kerk die een bijzondere functie of betekenis heeft.
Het Romaans is een benaming voor een stijlperiode in de Europese kunst met het hoogtepunt in de 10e – 12e eeuw.

Wanneer men vanuit het Kerkplein de kerkberg beklimt, komt men rechts als eerste de Mariakapel tegen. Aan de linkerkant verheft zich de basiliek met de twee slanke vierkante torens en verder naar links het kloostergebouw van de Zusters Kanunnikessen.

In de zomer kan op iedere zondag de basiliek worden bezichtigd van 13.30u tot 17.00u. Wie ook het klooster wil bezoeken gelieve dat even te te melden via inlichtingen@priorijthabor.nl  

dinsdag 11 augustus 2015

Uit een brief van de H. Clara, maagd, aan de zalige Agnes van Praag


Liturgia Horarum – Getijdengebed
11 augustus H. Clara, maagd (gedachtenis)

Tijdens het leven van de H. Clara woedde er een strijd over een  eigen regel voor de zusters Clarissen. In 1218 waren constituties opgesteld op basis van de regel van de Heilige Benedictus. Deze constituties bleken minder te passen bij een leven in de geest van Sint Franciscus. Samen met de latere zalige Agnes van Praag, dochter van koning Ottokar van Bohemen, werkt de heilige Clara aan een nieuwe regel, waarin de beoefening van armoede en het afstand doen van bezit  een belangrijke plaats kregen. Mede dankzij de koninklijke connecties van Agnes van Praag keurde Paus innocentius uiteindelijk in 1253 de Regel van de H. Clara goed, kort nadat hij persoonlijk de inmiddels doodzieke Clara in Assisi had bezocht. 

Uit een brief van de H. Clara, maagd, aan de zalige Agnes van Praag

Beoefen de armoede, de nederigheid en de liefde tot Christus

Gelukkig voorzeker degene, aan wie het gegeven wordt deel te hebben aan het heilig Gastmaal om zich vanuit het diepste van het hart over te geven aan datgene, waarvan alle zalige koren van hemelingen zonder ophouden de heerlijkheid bewonderen. Het verlangen ernaar grijpt de mens aan, de beschouwing ervan verkwikt, de mildheid ervan verzadigt, de heerlijkheid ervan vervult het hart, de herinnering eraan verheldert weldadig, door de geur ervan herleven de doden, het glorievolle zien ervan zal alle bewoners van het hemels Jeruzalem gelukzalig maken. Want omdat het de glans is van de eeuwige glorie, de weerglans van het eeuwig licht en een vlekkeloze spiegel, moet men in die Spiegel dagelijks schouwen, o koningin, bruid van Christus, en daarin voortdurend uw gelaat bezien, om u zo in- en uitwendig op te sieren, met bonte tooi ommanteld, namelijk met de bloemen van alle deugden, en zo ook met klederen gesierd als passend voor een dochter en allerzuiverste bruid van de hoogste Koning. In deze Spiegel dan glanst de zalige armoede, de heilige nederigheid en de onuitsprekelijke liefde, zoals ge met Gods genade in heel de Spiegel kunt zien.

Beschouw, zeg ik, het begin van deze Spiegel, de armoede namelijk van Hem, die in de kribbe is neergelegd en in doeken gewikkeld. O wonderbare nederigheid, o verbazingwekkende armoede. De Koning der engelen, de Heer van de hemel en de aarde wordt in een kribbe neergelegd. Beschouw in het midden van de Spiegel de nederigheid, namelijk de zalige armoede, de ontelbare werken en het lijden, dat Hij op Zich nam voor de verlossing van het menselijke geslacht. Beschouw aan het eind van dezelfde Spiegel de onuitsprekelijke liefde, waarmee Hij op het kruishout heeft willen lijden en daaraan op de meest schandelijke wijze heeft willen sterven. Vandaar dat die Spiegel, aan het kruis gehecht, de voorbijgangers dit ter overweging meegaf: O gij allen, die Mij voorbijgaat; schouwt rond en ziet toe , of er een smart is gelijk aan de mijne; laten wij Hem, die roept en weeklaagt, eenstemmig en één van geest antwoorden: Peinzend peins ik daarop, en mijn ziel kwijnt in mij weg. Daardoor zult u steeds sterker door de liefde worden ontvlamd, o koningin van de hemelse Koning.

En als u dan daarenboven zijn onuitsprekelijke geneugten beschouwt, zijn eeuwige rijkdommen en bekoorlijkheden, zult u door uw hevig verlangen en uw liefde verzuchtend uitroepen: Trek mij tot U, dan lopen wij achter U aan in de geur van uw balsems, o hemelse Bruidegom. Ik zal lopen en niet verflauwen tot Gij mij binnenleidt in uw wijnkelder, tot uw linkerarm onder mijn hoofd rust en uw rechterarm mij met vreugde omvat, en Gij mij kust met de heerlijkste kus van uw mond. Bij deze beschouwing mag u uw arme moeder [Clara zelf] gedenken, in de wetenschap dat ik de blijde gedachtenis aan u altijd gegrift houd op de schrijftafel van mijn hart, en u mij boven allen dierbaar zijt.

Edit. I. Omaechevarria, Escritos de Santa Clara, Madrid 1970, pp. 339-341

Vertaling uit : Liturgia Horarum Tweede lezingen + Hymne Deel IV week 18-34, pp. 186-187

zondag 9 augustus 2015

10 augustus - Heilige Laurentius (225-258)

Martyrologium Romanum

Het feest van de Heilige Laurentius, diaken en martelaar, die – zoals de heilige Leo de Grote verhaalt – verlangde om ook in het martelaarschap metgezel van paus Sixtus te zijn en op het bevel de schatten van de Kerk over te dragen de bedrogen vervolger wees op de armen: voor hun levensonderhoud en kleding had hij immers rijkdommen verzameld. Na drie dagen overwon hij de vlammen omwille van het geloof in Christus en ook de werktuigen van zijn doodstraf deelden in de eer van zijn triomf. Zijn lichaam werd bijgezet te Rome op de naar hem genoemde begraafplaats van de Ager Veranus. 

St. Augustinus - Preek H. Laurentius "Hij bediende het kostbaar bloed van Christus"

Liturgia Horarum – Getijdenboek

10 augustus
Lezing op de feestdag van de H. Laurentius, martelaar en diaken van de stad Rome

Uit de Preken van de H. Augustinus, bisschop

Hij bediende het kostbaar Bloed van Christus

De Kerk van Rome herdenkt voor ons vandaag de zegerijke dag, waarop de H. Laurentius de woedende wereld onder de voeten trad, de vleiende wereld verachtte en in beide de duivel als zijn vervolger overwon. Want in die Kerk te Rome oefende hij, zoals u al dikwijls gehoord hebt, de bediening uit van diaken. Daar bediende hij het kostbaar Bloed van Christus; daar ook vergoot hij zijn eigen bloed voor Christus’ Naam. Het mysterie van de Maaltijd des Heren werd duidelijk uiteen gezet door de apostel Johannes, waar hij zegt: Zoals Christus voor ons zijn leven heeft gegeven, zo moeten wij ons leven geven voor onze broeders. Dat, broeders heeft de heilige Laurentius begrepen. Hij begreep het en deed het ook. Wat hij zelf bij die maaltijd had genuttigd, bereidde hij ook voor anderen. Hij beminde Christus gedurende zijn leven, hij volgde Hem na in zijn dood.

Als wij, broeders, Christus dus werkelijk beminnen, moeten wij Hem ook navolgen. Wij kunnen immers geen betere vrucht van de liefde voortbrengen dan het getuigenis van onze navolging. Want Christus heeft voor ons geleden, ons een voorbeeld nalatend, opdat wij zijn voorbeeld zouden volgen. In deze zin schijnt de apostel Petrus begrepen te hebben, dat Christus alleen voor diegenen met vrucht geleden heeft, die zijn voetstappen betreden, en dat het lijden van Christus van geen nut is dan voor hen, die zijn voorbeeld volgen. Hem zijn de heilige martelaren gevolgd tot aan het vergieten van hun bloed, tot aan de gelijkenis met zijn lijden; Hem zijn de martelaren gevolgd, maar niet zij alleen. Want nadat dezen waren over getrokken, is de brug niet afgebroken; en nadat zij gedronken hadden, is de bron niet verdroogd.

Die tuin van de Heer, broeders, bezit niet alleen de rozen van de martelaren, maar ook de leliën van de maagden, het klimop van de gehuwden en de viooltjes van de weduwen. Ja, geen enkel soort mensen, mijn geliefden, moet aan zijn roeping wanhopen: Christus is voor allen gestorven. Want in waarheid staat van Hem geschreven: Die wil, dat alle mensen zalig worden en tot de kennis der waarheid komen.

Laten wij dus inzien, hoe de christen, afgezien van het vergieten van zijn bloed, afgezien van het gevaar van het lijden, Christus moet volgen. Over de Heer Christus sprekend zegt de Apostel:  Die, toen Hij de gestalte van God bezat, zich niet heeft willen vastklampen aan zijn gelijkheid met God. Welk een majesteit! Maar Hij heeft Zichzelf ontledigd door het bestaan van dienstknecht aan te nemen en aan de mensen gelijk te worden, en Hij werd als een mens bevonden. Welk een nederigheid!

Christus heeft zich vernederd: en u, christen, wilt vasthouden, wat u hebt. Christus is gehoorzaam geworden: wat zegt dit de hoogmoedige? Nadat Christus deze vernedering heeft doorlopen en door de dood is getroffen, is Hij opgestegen ten hemel, laten wij Hem volgen. Luisteren wij naar de Apostel, die zegt: Als gij dan met Christus ten leven zijt gewekt, zoekt wat boven is, daar waar Christus zetelt aan de rechterhand Gods.

(Sermo 304, 1-4: PL 38. 1395-1397)

woensdag 5 augustus 2015

6 augustus Liturgia Horarum – Getijdengebed

6 augustus
Liturgia Horarum – Getijdengebed

Uit een preek over de Gedaanteverandering des Heren, van Anastasius Sinaïta, bisschop

Het is ons goed hier te zijn

Dit mysterie heeft Jezus zijn leerlingen geopenbaard op de berg Thabor. Want nadat Hij, onder hen wandelend, gesproken had over zijn Rijk en over zijn tweede komst in heerlijkheid, om hen, die misschien nog niet voldoende zeker waren van wat Hij over zijn Rijk had voorzegd, tenslotte op de allerzekerste manier tot in het diepst van hun hart daarvan te overtuigen. En opdat zij door wat zij nu meemaken in het toekomstige gebeuren zouden geloven, toonde Hij hun op wonderbare wijze de goddelijke openbaring op de berg Thabor, als een voorafbeelding van het Rijk der hemelen. Alsof Hij kortweg dit wilde zeggen: “Om te voorkomen, dat er onder u een tijd van ongeloof zou ontstaan, daarom nu terstond zeg Ik u: Voorwaar, er zijn er onder de hier aanwezigen, die de dood niet zullen ervaren voordat zij de Mensenzoon zullen zien komen in de glorie van zijn Vader”.

Om aan te tonen, dat de macht van Christus overeenkomt met zijn Wil, voegt de Evangelist eraan toe: Zes dagen later nam Jezus Petrus, Jacobus en Johannes met Zich mee en bracht hen boven op een hoge berg. Hij werd voor hun ogen van gedaante veranderd, zijn gelaat begon te stralen als de zon en zijn kleed werd glanzend als sneeuw. Opeens verschenen Mozes en Elias, die zich met Hem onderhielden.

Dit zijn de wonderen van het huidige feest, dat is voor ons het heilzame mysterie, dat nu op de berg vervuld is. Want tegelijk brengt zowel de dood van Christus als zijn feest ons nu te samen. Om derhalve tot in het diepst van deze onuitsprekelijke en heilige mysteriën te kunnen doordringen tegelijk met de daartoe uitgekozen door God geïnspireerde leerlingen, moeten wij naar die goddelijke en heilige stem luisteren, die ons vanuit den hoge, vanaf de bergtop zonder ophouden samenroept.

Daarheen moeten wij ons haasten – vol moed zeg ik – zoals Jezus, die hier in de hemel onze Leider en Voorloper is, met Wie wij eens geestelijk zullen schitteren, terwijl onze ziel in zekere zin nieuwe trekken heeft gekregen, wij naar zijn Beeld zijn gevormd, en voor altijd van gedaante veranderd, zoals Hij zelf, deelgenoot geworden aan de goddelijke natuur en tot het hoogste toegankelijke.

Laten wij daarheen snellen, vol vuur en blijdschap, en laten wij tot in het binnenste van de wolk doordringen, geworden als Mozes en Elias, of als Jacobus en Johannes. Wees zoals Petrus, weggevoerd in het goddelijk visioen en in de verschijning, omgevormd door die heerlijke Gedaanteverandering, verheven uit de wereld, ontrukt aan de aarde. Laat het vlees achter u, verlaat de schepping en keer u naar de Schepper, tot wie Petrus in verrukking uitriep: Heer, het is goed voor ons hier te zijn.
Zeker, Petrus, het is voor ons werkelijk goed hier te zijn met Jezus en hier voor altijd te blijven. Wat is er gelukkiger, wat grootser, wat voortreffelijker dan met God te zijn, aan Hem gelijkvormig te worden, in het Licht bevonden te worden? Eenieder van ons, die God in zich heeft en in zijn goddelijk beeld is herschapen, kan zonder twijfel ook met vreugde uitroepen: Het is voor ons goed hier te zijn, waar alles licht is, waar vreugde is en zaligheid en blijdschap, waar alles in het hart rustig is, sereen en heerlijk, waar (Christus) onze God wordt aanschouwd. Daar waar Hij met de Vader zijn verblijf vestigt en daar aankomend zegt: Vandaag is dit huis heil ten deel gevallen; waar met Christus schatten zich ophopen van eeuwige goederen; waar de eerstelingen en de afbeeldingen van de toekomstige eeuwen als in een spiegel worden weergegeven.


(Nn. 6-10 Mélanges d’archéologie et d’histoire 67 [1955], 241-244)

dinsdag 4 augustus 2015

Lezing uit Liturgia Horarum / Getijdenboek 5 augustus Kerkwijding van Maria de Meerdere

Lezing uit Liturgia Horarum / Getijdenboek

5 augustus Kerkwijding van Maria de Meerdere

Uit de volgende passage van de gloedvolle homilie van de H. Cyrillus van Alexandrië, komt duidelijk naar voren hoe de formulering van de trinitaire en Mariale dogma’s in de volle aandacht van de Kerk staan.

Uit de homilie van de H. Bisschop Cyrillus van Alexandrië, gehouden op het Concilie van Efese

Lof op de Moeder Gods Maria

De vergadering van de heiligen, die uitgenodigd door de H. Moeder Gods en Maagd Maria, hier bereidwillig zijn samengekomen, zie ik met vreugde rechtop staan. Daarom, al werd ik door veel droefheid gedrukt, toch baart de aanblik van de concilievaders mij hier vreugde. Thans is dit heerlijke psalmwoord van de dichter David bij ons in vervulling gegaan: “Ziet, hoe goed en aangenaam is het, als broeders samen te wonen” (Ps 132,1).

Wees daarom door ons gegroet, heilige ondoorgrondelijke Drievuldigheid, die ons allen hebt bijeengeroepen in deze kerk van de heilige Godsmoeder.
Wees door ons gegroet, Moeder Gods Maria, eerbiedwaardige schat van de gehele wereld, onuitblusbare lamp, kroon van de maagden, scepter van de ware leer, onverwoestbare tempel, plaats van Hem die door geen plaats bevat kan worden, Moeder en Maagd van Hem die “gezegend” wordt genoemd in de heilige Evangeliën: “Gezegend die komt in de naam des Heren” (Mt 21,9).
Wees gegroet, Gij, die Hem in uw schoot hebt omvat, die onmetelijk is en niet omvat kan worden; van wie het kostbaar Kruis gevierd en over de gehele aarde vereerd wordt; door wie de hemel zich verblijdt; door wie de engelen en aartsengelen zich verheugen; door wie duivels op de vlucht worden geslagen; door wie het gevallen schepsel weer in de hemel wordt opgenomen; door wie de gehele schepping, vastgehouden in de waanzin der afgoderij, tot de erkenning van de waarheid komt; door wie  het H. Doopsel ten deel valt aan de gelovigen; uit wie de olie der blijdschap ontspringt; door wie over heel de aarde de Kerk is gesticht; die wie de volkeren tot inkeer worden gebracht.

En wat moet ik dan nog meer zeggen? Zij was degene, door wie de Eniggeboren Zoon Gods als een licht is gaan stralen “voor hen die in de duisternis en in de schaduw van de doods gezeten waren (Lk 1,79): Hem hebben de profeten voorzegd; Hem de apostelen als heil aan de volkeren verkondigd; door Hem verrijzen de doden; door Hem regeren de koningen.

Wie zou naar waarde deze allerlofwaardigste Maria kunnen prijzen? Zij is zowel Moeder als Maagd; welke een wonder waarover ik verstomd sta! Wie heeft ooit vernomen, dat een architect verhinderd wordt te wonen in zijn eigen tempel, die hij zelf heeft gebouwd; wie zou er geminacht worden omdat Hij zijn eigen dienstmaagd tot zijn moeder koos?
Ziet dus, hoe alles van vreugde vervuld is; moge het ons ten deel vallen de ene en onverbeelde Dreëenheid met huiver te vereren en in aanbidding goddelijke eer te bewijzen door Maria te loven, altijd maagd en heilige tempel van God alsmede haar Zoon én onbevlekte Bruidegom: want aan hem komt de heerlijkheid, de glorie en de eer in de eeuwen der eeuwen. Amen.


(Hom. 4: PG 77, 991. 995-996)

5 augustus OLV ter Sneeuw

H. Pastoor van Ars "De schone plicht van de mens is: bidden en beminnen"

Lezing uit Liturgia Horarum / Getijdengebed
4 augustus, gedachtenis van de H.Johannes Maria Vianney, priester [1786-1859] - Pastoor van Ars

Uit zijn catechetisch onderricht:

De schone plicht van de mens is: bidden en beminnen

Overdenk dit, mijn kinderen: de schat van de christen ligt niet op aarde, maar in de hemel. Daarom moeten onze gedachten daarheen gericht worden, waar onze schat is.

Dat is de schone bediening en plicht van de mens: bidden en beminnen. Als gij bidt en bemint, zie, dat is de gelukzaligheid van de mens op aarde.

Het gebed is niets anders dan de vereniging met God. Wanneer iemand een zuiver hart heeft en met God verenigd is, voelt men in zich een zalving en een zoetheid, die bedwelmt, een licht, dat hem op wonderbare wijze omstraalt. In die innige vereniging zijn God en de ziel als twee vlammende kaarsen, die ineensmelten en door niemand meer te scheiden zijn. Een allerschoonst iets is die vereniging van God met zijn klein schepsel. Het is een geluk, dat niet te begrijpen is.

Wij hadden ons onwaardig gemaakt om nog te bidden; maar God, omdat Hij goed is, stond ons toe met Hem te spreken. Ons gebed is als een wierook, die Hem zeer behaagt.

Mijn kinderen, uw hart is klein, maar het gebed kan het verwijden en het geschikt maken om God te beminnen. Door het gebed krijgen wij een voorsmaak van de hemel, alsof er iets vanuit het paradijs tot ons afdaalde. Nooit laat het gebed ons zonder zoetheid achter; want het is een honing, die in de ziel uitvloeit en die alles zoet maakt. In een goed gebed wordt onze droefheid opgelost, zoals de sneeuw voor de zon.

Ook dit nog bewerkt het gebed, dat de tijd snel voorbijgaat en wel met zoveel genoegen voor de mens, dat zijn duur niet opvalt. Luistert eens. Toen ik nog pastoor was in Bresse en daar eens bijna al mijn collega’s ziek waren, moest ik lange afstanden gaan en bad dan onderweg tot de goede God en – weest er zeker van – de tijd scheen mij niet lang toe.

Er zijn er ook, die zich geheel in het gebed onderdompelen zoals een visje in de golven, zodat zij geheel in de goede God opgaan. Er is geen verdeeldheid in hun hart. O hoe bemin ik die edelmoedige zielen! De heilige Franciscus van Assisië en de heilige Coleta zagen onze Heer en spraken met Hem zoals wij met elkaar spreken.

Wij daarentegen, zo dikwijls wij in de kerk komen, weten niet wat wij er moeten doen of vragen! Maar zo gauw we bij een mens binnenkomen, weten we heel goed waarvoor we komen. Ja, er zijn er zelfs, die tot de goede God schijnen te zeggen: ‘Ik zal maar een paar woorden tot U spreken in de hoop, dat U mij gauw laat heengaan…’ Toch overdenk ik dikwijls deze waarheid: Als wij tot de Heer naderen om Hem te aanbidden, kunnen wij alles verkrijgen wat wij vragen, als wij maar vragen met een levendig geloof en een zeer zuiver hart.


(Catéchisme sur la prière: A. Monnin, Esprit du Curé d’Ars, Paris 1899, pp. 87-89)

zondag 2 augustus 2015

John Henri Newman [1801-1890] A Holy Communion Prayer


My God, teach me so to live, as one who does believe the great dignity, the great sanctity of that material frame in which you have lodged me. And therefore, O my dear Saviour! do I come so often and so earnestly to be partaker of your Body and Blood, that by means of your own ineffable holiness I may be made holy. Crucify my soul and body in all that is sinful in them, and make me pure as you are pure.

zaterdag 1 augustus 2015

Uit het getijdengebed over de H. Alphonsus Maria de Liguori

Liturgia Horarum – Getijdengebed

Lezing op de Gedachtenis van de H. Alfonsus Maria de Liguori, bisschop en kerkleraar

Uit de werken van de H. Alfonsus Maria de Liguori, bisschop

Over de liefde tot Christus

Heel de heiligheid en volmaaktheid van de ziel is gelegen in de liefde tot Jezus Christus, onze God, ons hoogste Goed en onze Verlosser. Het is de liefde eigen alle deugden te vergaren en te beschermen, die de mens tot de volmaaktheid voeren.

Of verdient God soms niet heel onze liefde? Van eeuwigheid heeft Hij ons bemind. ‘Bedenk, o mens – zo spreekt Hij tot ons – dat Ik de eerste was om u te beminnen. Gij waart nog niet in het licht verschenen noch bestond de wereld, en Ik beminde u al. Zolang Ik besta, bemin Ik u’.

Omdat God wist, dat de mens door weldaden wordt aangelokt, wilde Hij hem door zijn gaven aan de liefde tot Hem binden: ‘Door dezelfde banden, waarmee de mensen zich laten binden, wil Ik hen winnen, om Mij lief te hebben door de banden van de liefde’. Tot dat doel dienden alle gaven, die Hij de mens schonk: toen Hij hem een ziel schonk, als herinnering aan zijn Beeld, begiftigd met verstand en wil; toen Hij hem een lichaam schonk met zintuigen. Voor dat doel schiep Hij ook de hemel en de aarde met een overvloed van gaven gesierd. Uit liefde tot de mens schiep Hij dit alles, opdat al die schepselen de mens zouden dienen, maar ook: opdat de mens, om zoveel weldaden, Hem zou beminnen.

Ook heeft Hij ons niet alleen die schone schepselen willen geven; maar om onze liefde te winnen is Hij zelfs zover gegaan, dat Hij Zichzelf geheel en al aan ons geschonken heeft. De eeuwige Vader ging zover, dat Hij ons zijn Enige Zoon schonk. En toen Hij zag, dat allen dood waren door de zonde en van zijn genade waren beroofd, wat deed Hij toen? Door zijn onmetelijke, ja zoals de Apostel zegt, door zijn al te grote liefde tot ons gedrongen, zond Hij zijn beminde Zoon, die voor ons voldoening gaf en ons, na van de zonde verlost te hebben, tot het leven riep.

Door ons nu zijn Zoon te schenken, die Hij niet ontzag om ons te kunnen vergeven, schonk Hij ons tegelijk ook alle goed: genade, liefde en het paradijs. Want dit alles is zeker minder dan zijn Zoon: Die zelfs zijn eigen Zoon niet heeft gespaard, maar Hem voor ons allen heeft overgeleverd; en zou Hij ons na zulk een gave ook niet al het andere schenken!

(Tract. de praxi amandi Iesum Christum edit. latina, Romæ, 1909, pp. 9-14)