zaterdag 30 mei 2015

De H. Drieëenheid in de beeldende kunst: De Genadestoel

De H. Drieëenheid in de beeldende kunst: De Genadestoel

“O eeuwige Godheid, eeuwige Drie-eenheid, die door de eenheid met de goddelijke natuur het bloed van uw eniggeboren Zoon zo’n grote waarde hebt geschonken! Gij, eeuwige Drie-eenheid, zijt als een diepe zee: hoe meer ik hierin zoek, des te meer vind ik. En hoe meer ik vind, des te meer dorst ik ernaar U te zoeken” zegt de H. Catharina van Siena († 1380) in de ‘Dialogus de divina Providentia’ over het mysterie van de H. Drie-eenheid dat voor de mens ondoorgrondelijk is.
In de loop der eeuwen poogden kunstenaars de H. Drie-eenheid uit te beelden. Een vanaf de Middeleeuwen zeer veelvuldig voorkomende uitbeelding is de zogenaamde “genadestoel”. God de Vader als “oude van dagen” draagt de gestorven, of nog op Zijn kruis lijdende Christus in Zijn schoot. Tussen de beide Goddelijke Personen of boven het hoofd van de Vader zweeft de Heilige Geest in de gedaante van een duif, zoals Hij eerder als een duif uit de hemel op Jezus neerdaalde bij Zijn doop door Johannes in de Jordaan. Dit moment, waarbij een stem uit de hemel zei: ‘Deze is Mijn geliefde Zoon’, (Mt 3, 17) wordt in de christelijke traditie gezien als de eerste directe openbaring van het mysterie van de goddelijke Drievuldigheid.
De genadestoel, een illustratie van Fil 2, 6-11

[6] Hij die de gestalte van God had, hield zijn gelijkheid aan God niet vast, [7] maar deed er afstand van. Hij nam de gestalte aan van een slaaf en werd gelijk aan een mens. [8] En als mens verschenen, heeft hij zich vernederd en werd gehoorzaam tot in de dood – de dood aan het kruis. [9] Daarom heeft God hem hoog verheven en hem de naam geschonken die elke naam te boven gaat, [10] opdat in de naam van Jezus elke knie zich zal buigen, in de hemel, op de aarde en onder de aarde, [11] en elke tong zal belijden: ‘Jezus Christus is Heer,’ tot eer van God, de Vader.

"Licht, glans en genade in de Drieëenheid en dóór de Drieëenheid" - H. Athanasius

Hoogfeest van de H. Drieëenheid

Lezing uit het getijdengebed
Uit de Brieven van de H. Athanasius, bisschop

Licht, glans en genade in de Drieëenheid en dóór de Drieëenheid

Het zal niet zonder nut zijn de oude traditie, de leer en het geloof van de katholieke Kerk te onderzoeken, die de Heer heeft overgeleverd, die de Apostelen hebben gepreekt en die de Vaders hebben bewaard. Want daarop is de Kerk gegrondvest. Als iemand dáár ontrouw aan wordt, kan hij om geen reden nog langer christen zijn of genoemd worden.

Derhalve is de Drieëenheid heilig en volmaakt, die in de Vader en de Zoon en de heilige Geest wordt erkend. Zij bezit niets wat haar vreemd is of wat van buiten haar komt. Zij bestaat niet uit Schepper en schepsel, maar bezit de volle macht om te scheppen en te vormen; ook gelijkt Zij alleen op Zichzelf en is enig in haar natuur, één ook in haar kracht en haar werking. Want de Vader doet alles door het Woord in de Heilige Geest, en op die wijze wordt de eenheid van de Drieëenheid bewaard. Zo wordt er in de Kerk één God verkondigd, die is Boven alles en door alles en in alles. Boven alles namelijk als Vader, als Beginsel en Bron, door alles, namelijk door zijn Woord, en tenslotte in alles, in zijn Heilige Geest.

Wanneer de heilige Paulus aan de Korinthiërs schrijft over geestelijke onderwerpen, brengt hij alles terug tot de ene God en Vader als tot het Hoofd, en zegt dat op deze manier: Er is verscheidenheid van genadegaven, maar het is dezelfde Geest. Er is verscheidenheid in de uitingen van kracht, maar het is dezelfde God, die alles in allen tot stand brengt.

Want wat de Geest aan elkeen schenkt, komt van de Vader door middel van zijn Woord. Alles toch, wat van de Vader is, is ook van de Zoon. Vandaar, hetgeen door de Zoon in de Geest wordt geschonken, waarlijk gaven zijn van de Vader. En zo ook, als de Geest in ons is, is ook het Woord, van Wie wij die Geest ontvangen, in ons, en in het Woord is ook de Vader, en zo wordt dus gezegd: Wij, Ik en de Vader, zullen komen en ons verblijf bij hem nemen. Want waar het licht is, daar is ook de glans ervan; en waar die glans is, daar is tegelijk zijn uitwerking en de glanzende genade.

Ditzelfde leert Paulus in zijn Tweede Brief aan de Korinthiërs met deze woorden: De genade van onze Heer Jezus Christus, de liefde van God en de gemeenschap van de Heilige Geest zij met u allen. Want de genade en de gave, die in de Drieëenheid wordt gegeven, wordt door de Vader gegeven dóór de Zoon in de Heilige Geest. Want zoals uit de Vader door de Zoon genade wordt gegeven, zo kan er in ons geen mededeling van die gave zijn dan in de Heilige Geest. Als wij dus aan deze Geest deelachtig zijn, bezitten wij ook de liefde van de Vader, de genade van de Zoon en de mededeling van diezelfde Geest.

(Ep. 1 ad Serapionem, 28-30: PG 26, 594-595. 599)

De Pastoor van Ars over het kruisteken: In de Naam van de vader, de Zoon en de Heilige Geest…

De Pastoor van Ars over het kruisteken:
In de Naam van de vader, de Zoon en de Heilige Geest…

Voor de duivel is het kruisteken iets verschrikkelijks, omdat wij aan hem ontkomen door het kruisteken . . . Met grote eerbied moeten wij het kruisteken maken.
Men begint bij het hoofd waarmee op het Hoofd, de Schepper, de Vader wordt gewezen;
dan volgt het hart: de Liefde, het Leven, de Verlossing – de Zoon;
tenslotte de schouders: de Kracht – de Heilige Geest.

Alles herinnert ons aan het kruis. Wij zijn zelf in de vorm van een kruis geschapen.

donderdag 28 mei 2015

John Henry Newman [1801-1890] Gebed (4e en laatste gebed) tot de Heilige Geest: "O, geef mij die genade! Zij is mijn leven"

John Henry Newman [1801-1890]
Gebed (4e en laatste gebed) tot de Heilige Geest:
"O, geef mij die genade! Zij is mijn leven"


Mijn God, ik aanbid U als de derde Persoon van de hoogheilige Drievuldigheid, die genoemd en aangeduid wordt als de Liefde. Gij zijt die levende liefde waarmee de Vader en de Zoon elkaar liefhebben. Gij zijt ook de Bewerker van de bovennatuurlijke liefde in ons hart. – Fons vivus, ignis, caritas. Als vuur kwam U op Pinksterdag van de hemel neer: en als vuur brandt Gij het vuil van de zonde en ijdelheid uit de harten weg, en ontsteekt Gij daarin de zuivere vlam van godsvrucht en liefde. Gij zijt het die hemel en aarde verenigt door ons de glorie en de schoonheid van de goddelijke Natuur te tonen, en ons te doen beminnen wat reeds in zich zo aantrekkelijk en verrukkelijk is. Ik aanbid U, om ongeschapen en eeuwig vuur waardoor onze ziel leeft en dat het enige is, dat onze ziel geschikt maakt voor de hemel.

God, heilige Geest, ik erken U als de Gever van die grote genade, die alleen in staat is ons te redden: de bovennatuurlijke liefde. Van nature is de mens blind en ongevoelig voor alle geestelijke zaken; hoe moet hij dan de hemel bereiken? Dat gebeurt door de vlam van Uw genade, die hem verteert teneinde hem te herscheppen en geschikte te maken om datgene te genieten waarin hij zonder U geen smaak zou vinden. Gij zijt het, almachtige Geest, die altijd geweest zijt en nog zijt de sterkte, de vitaliteit en het uithoudingsvermogen van de martelaar te midden van zijn folteringen. Gij zijt de stem van de belijder in zijn voortdurende, langdurige en vernederende bezigheden. Gij zijt het vuur waardoor de geloofsverkondiger zonder aan zichzelf te denken zielen wint in zijn missie-arbeid. Door U staan wij op uit de dood der zonde, en verwisselen wij de afgoderij van het schepsel met de zuivere liefde voor de Schepper. Door U verwekken wij oefeningen van geloof, hoop, liefde en berouw. Door U leven wij in een aardse atmosfeer zonder haar besmetting te ondergaan. Door U zijn wij in staat ons aan onze geestelijke bediening te wijden en de daaraan verbonden ontzagwekkende verplichtingen te volbrengen.

Door het vuur dat Gij in ons hebt ontstoken, bidden wij, mediteren wij, doen wij boete. Zoals ons lichaam niet zou kunnen leven als de zon was uitgedoofd, zo kan onze ziel het niet als Gij afwezig zijt.

Mijn allerheiligste en heiligmakende Heer, al wat er goeds in mij is komt vaqn U. Zonder U zou ik van jaar tot jaar steeds slechter worden. Indien ik ook maar enigszins van de wereld verschil, dan is het omdat Gij mij uit de wereld gekozen hebt en de liefde Gods in mijn hart hebt ontstoken. Indien ik van heilige verschil dan is het omdat ik niet dringend genoeg vraag om Uw genade, en om voldoende genade, en omdat ik niet ijverig genoeg gebruik maak van wat Gij mij gegeven hebt. Vermeerder in mij deze genade van liefde niettegenstaande mijn onwaardigheid. Zij is kostbaarder dan wat ook in de wereld. Ik neemt het aan liever dan alles wat de wereld mij geven kan. O, geef mij die genade! Zij is mijn leven.

dinsdag 26 mei 2015

John Henry Newman [1801-1890] Gebed (3) tot de Heilige Geest: "Met Uw hulp zal ik U nooit ontrouw worden"

John Henry Newman [1801-1890]
Gebed (3) tot de Heilige Geest:
Het leven van mijn ziel

1. Mijn God, ik aanbid en dank U omdat Gij de zorg van zondaars op U genomen hebt; van mensen die U niet alleen enkel goed kunnen doen, maar die U aanhoudend bedroeven en bespotten. Gij hebt de taak van een dienaar op U genomen, en nog wel voor degenen die er niet om gevraagd hebben. Ik aanbid en dank U voor de onbegrijpelijke minzaamheid waarmee Gij mijn dienaar hebt willen zijn. Ik weet en voel, o mijn God, dat Gij mij mijn eigen zin had kunnen laten doen, zoals ik wenste, en mij dus in mijn eigenzinnigheid en mijn zelfvertrouwen rechtstreeks naar de hel had kunnen laten gaan. Gij had mij kunnen laten blijven in die vijandschap tegenover U die in zich reeds de dood is. Ten laatste zou ik de tweede dood gestorven zijn en daarvan had ik dan niemand anders dan mijzelf de schuld kunnen geven. Maar Gij, eeuwige Vader, zijt liefdevoller voor mij geweest dan ik voor mijzelf. Gij hebt Uw genade aan mij gegeven, over mij uitgestort, en daarom leef ik nog.

2. Mijn God, ik aanbid U, heilige Geest, het licht en het leven van mijn ziel. Gij had kunnen volstaan met mij alleen maar enige goede ingevingen te schenken, met genade en hulp van buiten af. Op die manier had Gij mij verder kunnen brengen, en mij met Uw inwendige kracht kunnen reinigen op het ogenblik dat ik van deze wereld overging naar de toekomstige. Maar in Uw grenzeloos medelijden zijt Gij van het begin af aan binnengetreden in mijn ziel en hebt Gij er bezit van genomen. Gij hebt haar tot Uw tempel gemaakt. Op een onuitsprekelijke wijze woont Gij in mij door Uw genade en verenigt Gij mij met Uzelf en met het hele gezelschap van engelen en heiligen. Nog sterker, volgens sommigen zijt Gij niet alleen in mij aanwezig door Uw genade, maar door Uw eeuwige substantie, alsof ik, zonder verlies van eigen individualiteit, in zekere zin reeds op aarde was opgenomen in God; alsof Gij zelfs reeds bezit had genomen van mijn lichaam, dit aardse, vleselijke, armzalige tabernakel: - zelfs mijn lichaam is Uw tempel. O verbazende, ontzagwekkende waarheid. Ik geloof het, ik weet het, o mijn God!

3. O mijn God, hoe is het mogelijk, dat ik nog zondig, terwijl Gij zo innig met mij verenigd zijt? Kan ik dan vergeten Wie bij mij is, Wie in mij is? Is het mogelijk, dat ik een goddelijke Inwoner verdrijf door datgene wat Hij het meest van alles verafschuwt, door het enige in de hele wereld dat Hem ergert, het enige dat niet van Hem komt? Is dit niet een soort zonde tegen de heilige Geest? – Mijn God, ik heb een dubbele waarborg tegen de zonde; vooreerst de vrees, dat ik op die manier heiligschennis pleeg tegen alles wat Gij door Uw heilige tegenwoordigheid voor mij zijt; en ten tweede, omdat ik vertrouw dat Uw tegenwoordigheid mij voor de zonde zal behoeden. Mijn God, als ik zondig, gaat Gij van mij weg en word ik overgelaten aan mijn ellendig ik. Dat nooit! Ik zal gebruik maken van wat Gij mij gegeven hebt; ik zal mij op U beroepen, als ik mij bedroefd en bekoord gevoel. Ik zal op mijn hoede zijn tegen de traagheid en de zorgeloosheid waarin ik voortdurend verval. Met Uw hulp zal ik U nooit ontrouw worden.

John Henry Newman [1801-1890] Gebed (2) tot de Heilige Geest: Het leven van de Kerk

John Henry Newman [1801-1890]
Gebed (2) tot de Heilige Geest: Het leven van de Kerk

1. Ik aanbid U, Heer, derde persoon van de allerheiligste Drievuldigheid, omdat Gij in deze wereld van zonde een groot licht geplaatst hebt op een hoogte. Gij hebt de Kerk gesticht, Gij hebt ze uitgebouwd en in stand gehouden. Gij overlaadt haar voortdurend met Uw gaven. zodat de mensen haar zien kunnen en naderen, haar kunnen aanvaarden en leven. Op deze wijze hebt Gij de hemel op aarde gebracht. Want Gij hebt een groot gezelschap vergaderd, dat door engelen bezocht wordt met de ladder, die de aartsvader zag in zijn visioen. Door Uw aanwezigheid hebt Gij de gemeenschap hersteld tussen God daarboven en de mens hierbeneden. De mens hebt Gij dat licht der genade gegeven, dat identiek is met, en het begin van, het licht der glorie. Ik aanbid en loof U, mijn Heer en mijn God, voor Uw grenzeloze barmhartigheid met ons.

2. Ik aanbid U, almachtige Heer, heilige Geest, omdat Gij mij in Uw grenzeloos medelijden in deze Kerk hebt gebracht, die het werk is van Uw bovennatuurlijke kracht. Ik had er niet het minste recht op dat Gij mij boven een ander in de hele wereld zo wonderbaar zoudt begunstigen. Er waren vele mensen die van nature veel beter waren dan ik, die begaafd waren met meer uitstekende natuurlijke gaven en minder besmet met de zonde. En toch hebt Gij in Uw ondoorgrondelijke liefde voor mij, mij gekozen en mij in Uw schaapstal gebracht. Voor alles wat Gij doet hebt Gij een reden. Ik weet om in menselijke taal te spreken, dat er een alwijze reden moet geweest zijn, waarom Gij mij hebt gekozen en niet een ander; maar ik weet dat die reden niet in mijzelf lag. Ik heb niets gedaan om dat te verdienen – ik heb alles gedaan, om dat niet te verdienen. Ik heb alles gedaan om Uw bedoeling te dwarsbomen. En daarom dank ik alles louter aan Uw genade. Zonder Uw onbegrijpelijke liefde voor mij, zou ik in duisternis en zonde geleefd hebben, zou ik van kwaad tot erger zijn vervallen, naarmate ik langer had geleefd; ik zou U nog meer zijn gaan haten; ik zou U afgezworen hebben, o bron van mijn geluk; van jaar tot jaar zou ik meer geschikt voor de hel zijn geworden, en ik zou daar ten laatste zeker zijn terecht gekomen. Uw overweldigende liefde heeft mij echter gevangen genomen. o mijn God. Heeft iemand ooit enige van zijn jongensjaren zo goddeloos doorgebracht als ik? Heb ik U toen niet feitelijk uitgedaagd mij in het verderf te storten? Hoe heb ik toen, helaas, niet geworsteld om vrij van U te komen! Maar Gij zijt sterker dan ik, en Gij hebt overwonnen. Ik heb geen woord in het midden te brengen, ik kan mij slechts vol ontzag nederbuigen voor de diepten van Uw liefde.

3. Daarna heeft Uw genade mij na verloop van tijd langzaam maar zeker in Uw Kerk gebracht. Geef mij nu dan nog verder de genade, o Heer, om al die genaden goed te gebruiken en ze tot mijn zaligheid te doen strekken. Leer mij, dwing mij voortdurend naar de bronnen van barmhartigheid te komen met vurig verlangen en levendige godsvrucht. Geef mij liefde voor Uw Sacramenten en Wijdingen. Leer mij naar behoren te schatten en als de kostbare parel te waarderen: die vergiffenis, die Gij mij telkens opnieuw verleent, en de grote hemelse gave, de Tegenwoordigheid op het altaar van Hem wiens Geest Gij zijt. Zonder U kan ik niets, en Gij zijt waar Uw Kerk is en waar Uw Sacramenten zijn. Geef mij de genade om mij daar altijd op te verlaten tot op het ogenblik, dat zij opgaan in de heerlijkheid van Uw openbaring in het hiernamaals.

(Vertaling in het Nederlands: prof. dr. Aurelius Pompe o.f.m.)

zondag 24 mei 2015

"The Holy Spirit is the One who makes us recognize the Lord in Christ " - Benedict XVI

"The Holy Spirit is the One who makes us recognize the Lord in Christ and prompts us to speak the profession of the Church’s faith: “Jesus is Lord” (cf. 1 Cor 12:3b). “Lord” is the title attributed to God in the Old Testament, a title that in the interpretation of the Bible replaced his unpronounceable name. The Creed of the Church is nothing other than the development of what we say with this simple affirmation: “Jesus is Lord”. Concerning this profession of faith St Paul tells us that it is precisely a matter of the word and work of the Spirit. If we want to be in the Spirit, we must adhere to this Creed. By making it our own, by accepting it as our word we gain access to the work of the Holy Spirit. The words “Jesus is Lord” can be interpreted in two ways. They mean: Jesus is God, and, at the same time: God is Jesus. The Holy Spirit illuminates this reciprocity: Jesus has divine dignity and God has the human face of Jesus. God shows himself in Jesus and by doing so gives us the truth about ourselves. Letting ourselves be enlightened by this word in the depths of our inmost being is the event of Pentecost. In reciting the Creed we enter into the mystery of the first Pentecost: a radical transformation results from the tumult of Babel, from those voices yelling at each other: multiplicity becomes a multi-faceted unity, understanding grows from the unifying power of the Truth. In the Creed — which unites us from all the corners of the earth and which, through the Holy Spirit, ensures that we understand each other even in the diversity of languages — the new community of God’s Church is formed through faith, hope and love".

Homilie Pinksteren Paus Benedictus XVI, zie link

John Henry Newman [1801-1890] Gebed (1) tot de Heilige Geest: Het leven van alles

John Henry Newman [1801-1890]
Gebed (1) tot de Heilige Geest: Het leven van alles

1. Ik aanbid U, Heer en God, eeuwige Paracleet, wezensgelijk aan de Vader en de Zoon. Ik aanbid U als het leven van al wat leeft. Door Uw toedoen blijft heel het stoffelijke heelal bijeen in onderlinge samenhang, blijft het als geheel op zijn plaats, en beweegt het zich inwendig in de vaste orde en wisselwerking van zijn verschillende onderdelen. Door Uw toedoen werd de aarde tot haar tegenwoordige toestand gebracht, geschikte woonplaats voor de mens. Door Uw toedoen komen alle bomen en kruiden en vruchten tot ontwikkeling en voltooiing. Door Uw toedoen volgt op iedere winter een lente, en wordt alles vernieuwd. Die wonderbare schone en onweerstaanbare uitbarsting van nieuw leven tegen alle hinderpalen in, die ontzagwekkende zegepraal van de natuur, is slechts Uw glorieuze aanwezigheid. Door Uw toedoen leven de verschillende soorten dieren voort van dag tot dag, terwijl zij hun adem ontvangen van U.
Gij, O eeuwige Vertrooster, zijt het leven van de gehele schepping, van de dierlijke en stoffelijke wezens maar nog veel meer van de wereld der geesten. Door Uw toedoen, almachtige Heer, verkondigen de engelen en heiligen Uw lof in de hemel. Door Uw toedoen komen onze dode zielen ten leven om U te dienen. Van U komt iedere goede gedachte, ieder goed verlangen, ieder goed plan, iedere goede poging, iedere goede uitslag. Door U wordt de Kerk verkwikt en versterkt, komen haar kampioenen naar voren en worden de martelaren gedragen naar hun kroon. Door uw toedoen worden nieuwe landen voor het geloof gewonnen, en worden van de oude apostolische geloofsbelijdenis nieuwe formuleringen en ophelderingen gegeven. Ik geloof en aanbid U, mijn Opperheer, God de Heilige Geest.

2. Ik aanbid U, mijn ontzagwekkende Heer, voor wat Gij gedaan hebt voor mijn ziel. Ik erken en gevoel, niets slechts als geloofsovertuiging, maar ook als persoonlijke ervaring, dat ik zonder U niet één goede daad kan stellen. Ik weet, dat, als ik op eigen kracht vertrouwend iets goeds onderneem, het zeker zal mislukken. Bittere ondervinding heeft mij dat geleerd. Ik ben alleen maar veilig, mijn God, wanneer Uw adem over mij uitgaat. Zodra Gij Uw adem inhoudt, komen terstond mijn drie doodsvijanden opdagen en slaan ze mij neer. Ik ben zo slap als water, zonder U kan ik totaal niets. In dezelfde minuut dat Gij ophoudt in mij te werken, begin ik te kwijnen, te hijgen, in onmacht te vallen. Van al mijn goede verlangens, voor zover ik er van spreken mag, van mijn goede bedoelingen, strevingen, pogingen, overwinningen, gewoonten, vaardigheden, zijt Gij de enige oorzaak en de nog steeds vloeiende bron. Ik bezit niets dan wat ik ontvangen heb; en hierbij verklaar ik in Uw tegenwoordigheid, o hoogste Paracleet, dat ik niets heb waarop ik mij kan beroemen, en alles waarom ik mij moet vernederen.

3. O mijn dierbare Heer, hoe barmhartig zijt Gij voor mij geweest. Toen ik jong was, hebt Gij een speciale devotie voor U in mijn hart geplaatst. Gij hebt mij opgenomen in mijn jeugd en in mijn ouderdom zult Gij mij niet aan mijn lot overlaten. Niet vanwege mijn verdiensten, maar louter uit vrije en vrijgevige liefde tot mij hebt Gij goede voornemens in mijn hart geplant toen ik nog jong was, en hebt Gij mij op U gericht. Gij zult mij toch nooit aan mijn lot overlaten. Daar vertrouw ik wel zeer beslist op, als ik van mijn kant U maar niet op de ergerlijkste wijze provoceer. Maar ik hoop en vertrouw en ik bid dat Gij mij voor zulk een provocatie zult behouden. Ach, behoed mij voor de provocatie van lauwheid en traagheid. O mijn dierbare Heer, denk aan mijn prikkelbaarheid en mijn krachteloosheid, en voer mij geleidelijk, met zachtheid, met liefde en tederheid, door Uw macht en Uw werkdadige genaden van sterkte tot sterkte, totdat Gij mij brengt in de hemel.

(Vertaling in het Nederlands: prof. dr. Aurelius Pompe o.f.m.)

Homily on the solemnity of Pentecost - Pope Benedict XVI

Acts 2:1-11
Galatians 5:16-25
John 15:26-27; 16:12-15

… Sacred Scripture reveals to us that the energy capable of moving the world is not an anonymous and blind force but the action of the "Spirit of God... moving over the face of the waters" at the beginning of the Creation. And Jesus Christ "brought to the earth" not the vital force that already lived in it but the Holy Spirit, that is, the love of God who "renews the face of the earth", purifying it from evil and setting it free from the dominion of death. This pure, essential and personal "fire", the fire of love, came down upon the Apostles gathered in prayer with Mary in the Upper Room, to make the Church an extension of Christ's work of renewal… Yes, dear brothers and sisters, wherever the Spirit of God enters he puts fear to flight; he makes us know and feel that we are in the hands of an Omnipotence of love: something happens, his infinite love does not abandon us. It is demonstrated by the witness of martyrs, by the courage of confessors of the faith, by the undaunted zeal of missionaries, by the frankness of preachers, by the example of all the saints, even some who were adolescents and children. It is demonstrated by the very existence of the Church which, despite the limitations and sins of men and women, continues to cross the ocean of history, blown by the breath of God and enlivened by his purifying fire


Voor volledige tekst zie deze link

zaterdag 23 mei 2015

Veni Creator Spiritus - Pinksteren Hymne - Gregoriaans (Chant)

Veni Sancte Spiritus - Sequentie Pinksteren - Gregoriaans (Chant)

Pinksteren - Getuigen van de Verrijzenis

Getuigen van de Verrijzenis

Begin februari 1945 drong het Rode Leger Silezië. Tegen het einde van de maand werd de stad Lauban (Lubań) door de Russen veroverd. Daar bevond zich de Silezische priester Gerhard Kluge [1914-1994]. Op 1 maart werd hem een verhoor afgenomen. De Russische officier vroeg hem: “Geloof je in Jezus Christus?”  Kluge antwoordde met vaste stem: Ik geloof in Hem!” “Heb jij Jezus Christus dan gezien?” De priester antwoordde: “Nee”. De Russische officier vervolgens: “Als jij in Jezus Christus gelooft en Hem niet hebt gezien, ben je even gek als Hitler”.

Het gezichtsvermogen is ongetwijfeld het belangrijkste van onze zintuigen. Wat wij zien, is werkelijkheid. Wat wij zien, wordt erkend. Het zien verzekert de niet-filosoof zozeer van de werkelijkheid dat deze gemakkelijk geneigd is als onwerkelijk te beschouwen wat hij niet ziet en niet kan zien. Ook de religieus ingestelde mens is niet vrij van het verlangen om te zien, om de Godheid te aanschouwen. Mozes heeft eens aan God gevraagd: “Laat mij Uw aanschijn zien!” Het verlangen dat zich in deze woorden uit is de gelovige mensen, de religieuze mensen gebleven. Zij zouden graag God willen aanschouwen, ze zouden graag iets van God willen zien, zij zouden in zekere zin de zoom van zijn kleed willen vastgrijpen.
Zo wordt ook de toeloop naar echte of niet echte wonderen, naar echte of niet echte verschijningen verklaard. Er zijn mensen die menen dat zij zich door naar bepaalde plaatsen te pelgrimeren van God kunnen verzekeren. Maar God denkt anders over de kracht en de bewijsmogelijkheid die het menselijke zien zou hebben. Hij is het verlangen van de mens God te kunnen zien tegemoet gekomen. Hij is in Jezus Christus tegenwoordig gekomen. Wie Jezus zag, zag God; wie Jezus de hand gaf, gaf God de hand. Maar wij weten allen dat het een verhulde openbaring was. Het Kind in de voederbak van de dieren, de gevierde maar ook de versmade Prediker in het land van Galilea, de Man die wonderen verrichtte en die met de duivel in verband werd gebracht, eindigde op het kruis. Zijn leven werd als mislukt beschouwd. De mensen die om Hem heen stonden hadden blijkbaar nog steeds het verlangen zijn goddelijkheid te zien. Ze riepen daarom: “Kom af van het kruis, kom van het kruis af! Dan zullen we geloven!” Ze wilden eerst zien en dan geloven. Maar Hij maakte zijn handen die met spijkers in het hout waren genageld, niet los. Hij kwam ook niet van het kruis af. Hij bleef de mensen iets schuldig. Men kon immers terecht menen dat Degene die op het kruis zijn laatste adem uitblies daadwerkelijk door God was verlaten. Er moest iets gebeuren opdat de mensen zouden inzien wat werkelijk op het kruis was gebeurd: dat Hij werd geofferd omdat Hij dit zelf wilde. Hij droeg onze zonden, hangend aan het kruis. Door zijn dood zijn wij genezen.

God heeft Hem die Zijn liefde aan de mensen had geopenbaard op de derde dag uit het graf geroepen. Het staat buiten kijf dat God het lichaam van Jezus  ten leven wekte in een veranderde, verheerlijkte gestalte. Hij is niet teruggekeerd tot het aardse leven maar het hemelse leven binnengevoerd. En ook hier weer verhulde openbaring. Er was niemand bij toen het graf openging. De wachters sliepen en de leerlingen kwamen niet unaniem bij het zien van het geopende graf, het lege graf, tot geloof in wat Jezus had gedaan. In eerste instantie zeiden ze toen de vrouwen meldden dat het graf leeg was, dat dit leros – zo luidt het Griekse woord – larie, vrouwenpraat, was. Ze liepen naar het graf en overtuigden zich dat het leeg was, maar alleen één leerling, Johannes, geloofde bij het zien van het lege graf in de verrijzenis van Jezus.  Er moest iets anders gebeuren opdat het lege graf ondubbelzinnig verklaard zou worden. Jezus zou aan de apostelen en leerlingen moeten verschijnen. Zij moesten Hem kunnen zien, pas dan zou het geloof ontkiemen.

De eerste die de verrezen Heer zag, was Maria Magdalena. Zij had Hem als eerste van al zijn volgelingen herkend. “Rabboni“, sprak zij, “Meester“. Vervolgens ijlt zij naar de apostelen en roept hen toe: “Ik heb de Heer gezien“.  Dezen zouden Hem eveneens zien. De Heer laat zich aan hen zien in Jeruzalem en in Galilea. “Zegt aan mijn broeders, dat Ik hen voorga naar Galilea, daar zullen zij Mij zien“.  En zij zagen Hem. Hij liet zich ook zien in Jeruzalem, maar opnieuw niet door het hele volk, maar alleen door de daartoe vooraf bestemde getuigen. Waarom niet door het hele volk? Waarom niet bij de parade van de bezettingstroepen? Waarom niet op het tempelplein? Waarom niet in het gewemel van de pelgrims op weg naar het feest? Waarom in een eetzaal of op een eenzame hoogte in Galilea, op de oever van het meer? Jezus is niet gesteld op geloof dat door wonderen wordt afgedwongen. Hij wenst gehoorzaamheid die gevolg geeft aan zijn woorden. Dat is de reden. Degenen die toen hij leefde niet bereid waren hun hart voor Hem te openen, die geeft Hij ook niet na zijn verrijzenis de kans Hem te zien. Hij verschijnt, maar Hij verschijnt aan van te voren aangewezen getuigen. Het is voldoende het vuur van Pasen in het hart van zijn leerlingen aan te steken. Zij zullen het behoeden, en verder dragen naar de metropool van Syrië, over de bergpassen van de Libanon en van de Antilibanon, over de Middellandse Zee, naar Rome, naar de provinciesteden. De leerlingen hebben Jezus gezien en hun getuigenis was het fundament van het verrijzenisgeloof van alle anderen. Omdat zíj Hem hebben gezien, hoeven hele generaties christenen Hem niet te zien.  De leerlingen hebben Hem in opnze plaats gezien en wij kunnen ons op hun getuigenis verlaten. Voor dit getuigenis hebben de leerlingen met hun leven ingestaan. Dit getuigenis hebben zij voor keizers en stadhouders afgelegd en zij werden niet moe te zeggen: “Wij kunnen niet zwijgen over wat we hebben gezien en gehoord“. 

Er is dus licht genoeg voor wie wil zien. Wat die Russische officier tegen Gerhard Kluge zei: „Als jij in Jezus gelooft, terwijl je Hem niet hebt gezien, dan ben je even gek als Hitler“, is dwaas. Als wij Jezus ook niet in levende lijve hebben gezien, hebben toch degenen Hem gezien op wier schouders wij staan. Zij, die ons het geloof in Jezus, gestorven en verrezen, hebben vermaakt, hebben Hem gezien. Wij kunnen op hun getuigenis vertrouwen en op deze Pinksterzondag, die de Paastijd afsluit en bekroont, zonder een zweem van twijfel belijden: “Christus is waarlijk opgestaan uit de dood. U, Overwinnaar en Koning, zie naar onze nood!“


(Preek van prof. dr. G. May, met dank aan Martina Katolik, Der Katholik und die Welt)

Overweging bij Hoogfeest van Pinksteren

Hoogfeest van Pinksteren

Handelingen van de apostelen 2, 1-11
1 Korintiërs 12,3-13
Johannes 20,19-23

De genade van de Heer Jezus, de liefde van God en de eenheid met de heilige Geest zij met u allen. 
Het is de vijftigste dag na Pasen, het feest van de Geest, het feest van het hemelse vuur en de goddelijke levensadem. 
Na het zingen van het Intredelied: ‘Kom, Schepper Geest, daal tot ons neer,’ na de ontroerende hymne ‘Kom, o Geest des Heren, kom’ en na het beluisteren van de drie lezingen uit het Nieuwe Testament met Psalm 104 als tussenzang, na dat alles past ons eigenlijk een eerbiedig stilzwijgen! Wat zou ik als celebrant nog moeten toevoegen aan deze devote, diepzinnige en bijna mystieke teksten? Wat voor uitleg behoeven nog de riten en symbolen die teruggaan op oerbijbelse gegevens zoals water en licht, brood en wijn, olie en zout, handoplegging met zegening en zalving, de duif, de vis en het lam? Teksten en tekens zijn door eeuwenlang kerkelijk gebruik geijkt en geheiligd. Ze brengen geloofsgeheimen onder woorden  die onuitsprekelijk zijn, ze geven klank en vorm aan het mysterie van Gods onpeilbare en onzegbare liefde. Wat zou iemand die geroepen is om bedienaar en beheerder te zijn van Gods geheimen, zoals Paulus het zo mooi zegt (1 Korintiërs 4,1), wat zou ik dus nog anders moeten of zelfs anders kunnen dan alleen mijn hand op de mond te leggen zoals eens Job die tegenover de ontzagwekkende God in diep stilzwijgen verzonk? (Job 40,3-5).  Of zoals de psalmdichter die zei: “Ik moet mij inhouden, mijn tong voor zonde behoeden, mijn mond met een muilband bedwingen” (psalm 39,2). Maar gaat hij door: “Ik zei dan ook niets, geen woord, ik zweeg. Toch vond ik geen verlichting, ik voelde steeds heviger pijn. Het brandde in mijn binnenste, bij mijn zuchten laaide een vuur op en mijn tong begon te spreken”(39,3-4). En de profeet Jesaja roept uit: “Om Sions wil kan ik niet zwijgen” (Jesaja 62,1). Nee, vandaag kunnen wij niet zwijgen, want de Geest neemt bezit van allen die in Jeruzalem in het huis bijeen zijn. Zijn vuur maakt hun tongen los en doet hen spreken van Gods grote daden. 
De Geest van God omspant de gehele bijbel. De H. Schrift opent reeds aan het begin met de zinsnede dat Gods Geest over de oerwateren streek, om al wat woest en doods was te bezielen met zijn levensadem (Genesis 1,2). Evenzo besluit de ziener Johannes de bijbel met de woorden: ‘‘De Geest en de bruid zeggen: Kom, laat wie dorst heeft komen! Laat wie dat wil vrijelijk drinken van het water dat leven geeft!’’ (Openbaring 22,17). En tussen dit begin en dit einde staan de meest mooie uitspraken over Gods Geest. Wenste Mozes niet dat God zijn Geest over heel het volk zou uitstorten? (Numeri 11,29). Rechters en profeten werden door Gods Geest aangeraakt om hun taak op bezielde wijze te vervullen. En de profeet Joël voorspelt dat er een dag zal komen dat God zijn Geest uitstort over alle zonen en dochters van Israël (Joël 3,1-2). De evangelist Lucas die ook de schrijver is van het boek Handelingen, laat in de synagoge van Nazaret aan Jezus de boekrol van de profeet Jesaja overhandigen waaruit hij hardop voorleest: ‘‘De Geest van de Heer rust op mij, want hij heeft mij gezalfd en mij gezonden om aan armen het goede nieuws te brengen” (Lucas 4,16-18). En tenslotte  wil ik de geladen tekst uit het evangelie van Johannes noemen: “Op de laatste dag van het feest stond Jezus in de tempel, en hij riep: ‘Laat wie dorst heeft, bij mij komen en drinken! Rivieren van levend water zullen stromen uit het hart van wie in mij gelooft.’’’ En Johannes vervolgt: ‘‘Hiermee doelde hij op de Geest die zij die in hem geloofden, zouden ontvangen; de Geest was er namelijk nog niet, want Jezus was nog niet tot Gods glorie verheven’’ (Johannes 7,37-39).
Op het paasfeest waren de Israëlieten bijeen om de bevrijding uit Egypte te gedenken, de dag dat God zijn volk uit de dood had doen opstaan en als zijn bruid had aangenomen. Vandaar dat op het pesachfeest tot op de dag van vandaag het Hooglied wordt gelezen. Vijftig dagen later stonden zij aan de voet van de Sinai, waar God met hen een eeuwig verbond sloot en hun de Tora gaf uit handen van Mozes. In het boek Exodus lezen we dan ook dat het volk getuige was van de donderslagen en lichtflitsen, van de rook die uit de berg opsteeg, en van de donkere wolk, het teken van Gods aanwezigheid. In het verhaal van het boek Handelingen herkennen we al deze elementen in de samenkomst van de moeder des Heren en de leerlingen. Het college van de Twaalf is aangevuld om de heelheid van de 12 stammen van Israël te symboliseren. Vanaf de Hemelvaart van de Heer zijn ze als in een novene negen dagen bijeen in gebed en bezinning om zich voor te bereiden op de Belofte die op het Wekenfeest, het feest van de Oogst, als een gave vanuit de hemel op hen zou neerdalen. Nu Jezus terug is in de heerlijkheid die hij vóór alle eeuwen bij zijn Vader had, kan hij zijn belofte waar maken, de belofte van de Geest die hem en zijn Vader tot eenheid verbindt. Hij laat de Geest over hen en op ons neerdalen als een duif van vrede die onze verdeeldheid overstijgt, als een frisse wind die onze benauwde en benarde harten openwaait, als een laaiend vuur dat onze lauwheid weer opstookt, als een warm waterbad dat ons gewond bestaan heelt en dragelijk maakt. Aldus is Pinksteren de kostelijke vrucht van Pasen, een waarachtig oogstfeest.
Zoals wij hier bijeen zijn, zusters en broeders, is het geen congres van partijgangers, maar het samengaan van mannen en vrouwen uit alle windrichtingen, die zich verenigen tot één groot koor dat zingend in eigen taal God prijst om zijn heilige Naam en zijn grote daden. De angst om naar buiten te treden is verkeerd in moed om te getuigen, het bange stilzwijgen heeft plaats gemaakt om vrijmoedig te spreken. Want door de vergeving die Jezus brengt, is onze band met God hersteld en zal de verdeeldheid die ons vanaf de torenbouw van Babel van elkaar scheidt, wijken voor eenheid en voor de overtuiging dat wij allen kinderen van dezelfde God zijn. Dat is de vrede die Jezus hier onder ons aanwezig u en mij toewenst. Amen.

Dr. Alfons Jaakke, pr.

We zijn er bijna ... met de restauratie van (het exterieur van de) Basiliek

met dank aan onze gewaardeerde trouwe gast/helper die deze foto heeft gemaakt

vrijdag 22 mei 2015

St Augustine - "Only death is sure, the day is uncertain"

St Augustine - "Only death is sure, the day is uncertain"

There is only one thing you can be sure of: that you will die; everything else in this life, good or bad, is uncertain except death.
Whatever you turn there is uncertainty; only death is sure, but even the day of your death is uncertain.
We are wanderers with no permanent home on earth; that is in Heaven, and we do not know when we shall hear: “Come, set out for home”.
Only let us be ready. We shall be, if we long now for our true fatherland.
And yet only with difficulty, because of our weakness, can we unceasingly direct our hearts and works to God. We try to find something in this world to rest in, to pause and lie down.
I do not mean the resting places lovers of evil seek: foul amusements, cheating others, a life of luxury.
Now look at the good man: he seeks his whole refreshment in his family, in a humble life, in the house he has built for himself; these are the satisfactions of the innocent.
But our all embracing love must be for eternal life, and so God allows bitterness to be mixted with these things. Don’t be upset when these innocent pleasures have their trials; the man journeying to his own country must not mistake the inn for his home.

(S. Augustini, Enarr. in ps. 38, 19.21; in ps. 40.5)

donderdag 21 mei 2015

Thomas a Kempis - Gebed om de gaven van de H. Geest

Thomas a Kempis - Gebed om de gaven van de H. Geest als middel tegen de verschillende kwalen der ziel

Kom, o kom, Gij heilige Geest, met heel de rijkdom uwer gaven en weer ver van mij de Satan met al zijn voorstellingen der verbeelding, die mij bij mijn gebed en devote overweging maar al te vaak verstrooiingen bezorgt.

Kom, als een weldadige, verkwikkende zuidenwind, waai door de tuin van mijn hart met de in-warme gloed van uw liefde en doof alle vleselijke lust in mij uit. Dan zal daar overvloedige dankbaarheid in lieflijke geuren opstijgen en onder een stroom van tranen, die voortkomt uit innig leedwezen over mijn zonden en uit dankbare herinnering aan al uw weldaden.  

Kom, allerbeste Trooster, trek mij uit de afgrond van duistere treurigheid, stort in mijn hart de lichtglans van de innerlijke vreugde en verkwik met de hoop op de eeuwige  rust voor mijn geringe arbeid. 
Tegen de droefheid van de geest sterk mij door uw woorden in de lofgezangen en psalmen. Tegen de opwellingen van de toorn geef mij, o God, het schild van het geduld. 
Tegen de opgeblazenheid van de hoogmoed boezem mij vrees in voor de dood en de eeuwige hellepijn. Want wie zal de macht van uw gramschap en de straf zonder einde niet vrezen? Tegen ijdele eerzucht en verwaandheid leer mij op mijn eigen zwakheid acht geven en op de deugden van anderen. 
Tegen lichtzinnigheid in het spreken leer mij het stilzwijgen onderhouden. 
Tegen uitgelaten lachen laat tranen vloeien uit mijn ogen en zuchten wellen uit mijn hart. Want beter is het hartbrekend te wenen dan zinloos te lachen. 
Tegen mijn nieuwsgierigheid en onbeteugelde blikken houd mij het beeld van Jezus voor ogen, die om mijnentwil gekruisigd werd. 
Tegen opschik in kleding stel mijn het verderf voor ogen, dat de wormen zullen brengen. Tegen de begeerlijkheid van het vlees ontsluit mij de graven der doden.
Tegen de zucht naar de wijnkroes reik mij de gal en de azijn van Christus. 
Tegen de ijdele praat van de wereld vertel mij van de goddelijke waarheden. 
Tegen eindeloze beuzelpraat stop terstond mijn oren dicht om te voorkomen, dat het gif door de vensters naar binnen dringt. 
Tegen rondzwerven langs winkels en langs straten bind mijn handen en voeten met de kluisters van de vrees jegens U, opdat ik niet ten prooi val aan velerlei bekoringen.
Tegen verkeerde mismoedigheid en lusteloosheid stort mij de genade van uw heilige zalving in. 
Tegen kwade vermoedens jegens iemand geef mij omtrent de naaste betere gedachten. 
Tegen een mij aangedane belediging leer mij geduldig zijn en mij hoeden voor wraakzucht, opdat ik de kroon der hemelse heerlijkheid niet verlies, die aan de geduldigen is beloofd. Tegen de vele kwalen van mijn ziel bied mij de heilzame reukwerken van uw deugden en de uitgelezen spreuken der heilige leraren. 
Tegen mijn slechte gewoonten schenk mij de kracht mijn natuur geweld aan te doen om wille van het eeuwige leven. Bij overmatige arbeid verleen mij dan, dat ik door een devoot gebed de vrede des harte beware. 
Tegen wanhoop bij veel wederwaardigheden geef mij een heilig vertrouwen op U om uw overgrote barmhartigheid en de verdiensten der heiligen, o liefdevolle heilige Geest, Gij, Helper in verdrietelijkheden. Amen.

Uit: Thomas Hemerken van Kempen; uit het Latijn vertaald door Fr. Hyacinth Verbij O.F.M. en J.A.Th.  van Wessum pr., Gebeden en overwegingen over het leven van Christus. 1950) (IIe dl v.d. IIe verhandeling, hfdst. 5). 1950.

St. Augustine - "If you call on God"

St. Augustine - "If you call on God"

 man calls on God that he not may put to confusion. Is it so that the adultery he intends may come off? That someone he hopes to inherit from may die? That a piece of sharp practice may succeed? This is not to call on God, but on one’s own evil desires.
To call on God is to invite Him into your heart: but will you dare to invite so great a Father when you have no dwelling fit for Him? Your heart is full of evil desires, and yet you invite Him in.

If you call on God, let it not be to ask for anything. For when you call upon God for aid the call you make is for Him to come into yourself. What place is there into which your Lord and God can come, what place fit for the God who made heaven and earth? Is it a small thing that God Himself should fill you?
If He comes without silver and gold, do you not want Him? Which of the things He has made can satisfy you, if God Himself does not? 


St. Augustine, Psalm 30.III. 4; Sermon on New Testament 105. 3.4; Source: Migne Paologia Latina

dinsdag 19 mei 2015

St Theresa of Avila: We cannot speak to God and the world at the same time

St Theresa of Avila:
We cannot speak to God and the world at the same time

You know that His Majesty taught us that the first point is that prayer should be made in solitude.
He practised this Himself; not because it was requisite for Him, but for the sake of our instruction. I have already explained that we cannot speak both to God and to the world at the same time.
Yet what else we doing if, while we pray, we listen to other people’s conversation or let our thoughts dwell unchecked on whatever subject occurs to them?
On other occasions God permits a tempest of difficulties to assault His servants for His greater gain; then, though the soul may grieve at its distractions and try to stop them, this is found to be impossible. She should not trouble herself about it; this would only increase the evil.

Let her pray as best she can, or leave off praying and rest her soul as if she were ill, occupying herself with some other good work.

St Augustine -The life we lead


St Augustine -The life we lead

There are three kinds of life: that of repose, that of action, and the one which combines the two. A man may attain to everlasting happiness by leading any of them, as long as he keeps to the faith.
But we must ask the man who seeks the truth in repose what he does for love of his neighbour. He must not give himself up to idle leisure; let him search for the truth, progress in his search, hold fast to what he has learnt and be generous in sharing it with others. He who leads an active life must not long for honours and power – he must love the work itself if it is well and profitably done, that is, if it leads to the salvation of those under him.
Let no one be attached to his own repose that he has no thought for his neighbour, nor on the other hand be so busy that he neglects the contemplation of God. If we are believers, we are walking in the path of faith, and if we keep to it, some of us will arrive at a certain comprehension of the unchanging truth, and at the end will contemplate it “face to face” as the apostle says.
On the other hand, there are those who, while understanding what is meant by thing invisible and immutable, refuse to keep to the way that alone leads to everlasting happiness, the way of Christ crucified. Some rays of heavenly light have reached their souls, but only as it were from a great distance, and they will not reach Christ’s hidden mansion of rest.

S. Augustini De Civitate Dei, XIX,19

maandag 18 mei 2015

H. Theresia van Avilla - "De genade over niets liever te spreken dan over Hem"

H. Theresia van Avila:

Het is niet alleen geoorloofd, maar zelfs zeer verdienstelijk, ons altijd voor de geest te halen dat wij van God het bestaan ontvingen, dat Hij ons schiep uit het niet, ons doet voortbestaan en ons door zijn Lijden en Dood nog zoveel andere weldaden schonk, ja, dat Hij lang voor onze schepping die weldaden toedacht aan een ieder, die thans leeft. Waarom zou ik dan niet mogen erkennen, inzien en herhaaldelijk mogen beschouwen, dat ik gewoon was over allerlei ijdele dingen te spreken en dat de Heer mij thans de genade heeft gegeven, over niets liever te spreken dan over Hem? 

Dit is een kostbaar juweel. Als wij ons herinneren, dat het ons werd geschonken en wij het thans bezitten, zal het ons met geweld tot Liefde nodigen. Die liefde nu moet juist de vrucht zijn van de overweging, welke de nederigheid tot grondslag heeft. Hoe zal het dan zijn met hen, die zich in het bezit zien van nog veel kostbaarder juwelen, zoals sommige dienaren Gods die hebben ontvangen, zoals de minachting van de wereld, ja, van zichzelf? Het is duidelijk, zij moet zich als veel grotere schuldenaars beschouwen en zich veel strenger verplicht zien, niet alleen God te dienen, niet alleen te erkennen, dat wij niets bezitten uit ons zelf, maar ook te beseffen, hoe edelmoedig de Heer is, dat Hij aan een ziel, arm en ellendig en zonder enige verdienste als de mijne, voor wie het eerste van die juwelen genoeg en meer dan genoeg was, meer rijkdommen heeft willen schenken, dan ik ooit kon verlangen.

Boek van haar Leven, X,6-7 (Refterlezing bij het middagmaal gisteren) 

zaterdag 16 mei 2015

Overweging op de Zevende Zondag van Pasen - In gebed beleeft Jezus de diepste eenheid met God

Overweging op de Zevende zondag van Pasen
Handelingen 1, 15-26
1 Johannes 4, 11-16
Johannes 17, 11-19                                    

Vandaag hebben we een gedeelte horen voorlezen uit het zogenoemde Hogepriesterlijke gebed van Jezus. Verplaats u even naar Jeruzalem waar Jezus twee dagen vóór het Paasfeest met zijn leerlingen het pesachmaal viert. Hij staat van tafel op en wast hun de voeten als een teken van uiterste dienstbaarheid (13, 1-30). Dan beginnen er een aantal tafelgesprekken met Petrus,  Tomas, Filippus en Judas (13,31 - 14,31), gevolgd door een lange monoloog van Jezus over zijn heengaan uit deze wereld, zijn terugkeer naar God, zijn Vader (15,1 – 16,4). Deze alleenspraak van Jezus wordt afgesloten door een tweede serie tafelgesprekken, waarin hij door een spel van vraag en antwoord de verdrietige leerlingen wil troosten (16, 4-33). Daarna volgt het hoogtepunt van de tekst: het gebed van Jezus als de slotscène van de paasmaaltijd (17, 1-26).
Maar waarom wordt dit gebed hogepriesterlijk genoemd? Zoals u allemaal weet behoort Jezus via zijn voedstervader Jozef tot de koningsdynastie van David. Aldus is hij de rechtmatige erfgenaam van de troon van David, en de mensen hebben hem dan ook juichend verwelkomd met de woorden: Hosanna voor de Zoon van David! Maar het priesterschap is voorbehouden aan Aäron en zijn nakomelingen, en aldus kan Jezus volgens de Joodse Wet geen priester zijn, en al helemaal geen hogepriester. Toch draagt hij die titel met recht en reden. Want het priesterschap van Aäron is van tijdelijke aard en hij bedient een aardse vergankelijk tempel, maar het priesterschap van Jezus is van een andere orde, die van Melchisedek. Hij bekleedt een eeuwig priesterschap dat zijn bediening heeft bij God in de hemel. Zodoende wordt zijn gebed hogepriesterlijk genoemd, een tafelgebed waarin hij als hogepriester bemiddelt tussen God, zijn Vader, en zijn volgelingen op aarde. In het eerste gedeelte (17, 1-8) komt zijn intieme relatie aan de orde met God die hij niet alleen zijn Vader noemt, maar ook heilige Vader en rechtvaardige Vader (vers 11 en vers 25). In het tweede gedeelte (vers 9-19) dat zojuist is voorgelezen bidt Jezus voor zijn leerlingen van toen, die er weinig of zelfs helemaal niets van begrepen, in het laatste deel bidt Jezus voor al zijn volgelingen uit alle eeuwen (vers 20-26).
Jezus begint met zijn ogen naar de hemel op te slaan (vers 1). Wij kennen deze uitdrukking uit de Psalmen: “Ik sla mijn ogen op naar de bergen, van waar komt mijn hulp?” (Psalm 121,1). En ook: “Naar u sla ik mijn ogen op, naar u die in de hemel troont” (Psalm 123,1). Wanneer Jezus de gestorven Lazarus opwekt uit het graf, slaat hij eerst zijn ogen ten hemel met de bede: “Vader, ik weet dat u mij altijd verhoort” (11,41). Ook nu slaat Jezus zijn ogen op naar de hemel als een daad van communicatie met God zijn Vader, als een teken van een innige verstandhouding. In gebed beleeft Jezus de diepste eenheid met God, die de bron is van zijn bestaan. Hij is van God uitgegaan en keert weer naar Hem terug. Daarom horen wij Jezus in vers 11 zeggen: “Ik kom naar u toe”. In dit gebed voor de leerlingen is er een duidelijke gelijkenis met het verhaal uit Genesis 48. Ja, Jezus kent zijn klassieken. Daar is Jakob, de stamvader van het volk Israël, bezig zijn volk te ordenen. Tegen Jakob zegt men: “Zie, uw zoon Jozef komt tot u”. Jozef, die mysterieuze lijdende knecht die uit de diepte van de Egyptische  kerkers weer omhooggekomen is en aan de rechterhand van de farao verheven wordt. De oude Jakob krijgt dan twee nieuwe zonen gepresenteerd, de zonen van Jozef. Ze worden door Jozef aan Jakob voorgesteld en Jakob aanvaardt ze als zijn kinderen, met de woorden: “Jouw zonen zijn van mij, ja, ze behoren mij toe”. Die uitspraak harmonieert met Jezus’ bede uit vers 9 en 10: “Zij, dat wil zeggen de leerlingen die u mij gegeven hebt, ze zijn van u, en al wat van mij is, is van u en wat van u is, is van mij”. Jezus beveelt de nieuwe zonen en dochters van het verbond aan bij de Vader! Indien u mij aanvaardt als uw beminde Zoon, dan moet u ook al degenen die mij toebehoren, als uw eigen kinderen aanvaarden. Met andere woorden: U, Vader, kunt niet om hen heen, om hen die mijn leerlingen, mijn volgelingen zijn. In Genesis 48 beëindigt Jakob zijn gebed aldus: “De God naar wie mijn voorvaders Abraham en Isaak hun schreden hebben gericht, de God die mij mijn leven lang tot nu toe geleid heeft, de engel die mij verlost heeft uit alle nood, moge deze twee jongens zegenen. Moge in hen mijn naam en de naam van mijn voorvaderen Abraham en Isaak voortleven, mogen zij talrijk worden in het land.” Met deze woorden wordt gesproken over het geheim van de God van Abraham, Isaak en Jakob! Die God zal pas God van Jakob/ Israël worden in de zonen die gezegend worden, door God gezegend voor een leven in de toekomst. Ook Jezus heeft over zijn leerlingen gewaakt en hen door de naam van Vader in deze wereld  voor het kwaad bewaard. Zo rijmt de bede van Jakob uit Genesis 48,16 “Laat hen met mijn naam genoemd worden” op het gebed van Jezus uit vers 11: “Bewaar hen in uw naam die u mij gegeven hebt.” Hoe zal de naam van God, de Vader van Jezus, in ons voortleven? Slechts door de eenheid tussen Jezus en ons, zijn vrienden, én door onze onderlinge eenheid. Jezus Messias en de zijnen zijn één rond het betrouwbare woord van de Vader, en één in hun onderlinge dienst.
Hoe getroost kunnen wij zijn nu Jezus zo voor ons bidt! Ook al leven wij ons bestaan in deze wereld, ons wordt door Jezus gezegd dat wij dank zij hem God toebehoren (Jezus spreekt over geheiligd, toegewijd zijn!). De hooggestemde woorden komen uit het diepst van Jezus’ hart, en ook al blijven wij in de dagen tussen Hemelvaart en Pinksteren in droefenis en verslagenheid achter, de bede van Jezus neemt ons op in het grote nieuwe verbond van Jezus Messias, en verenigt ons zijn kinderen rond het ene Woord van de Vader.
Ik wil eindigen met twee strofen uit de mooie hymne:
O, Jezus, licht en dageraad,
Die stralend in het duister staat,
Licht van licht der zaligheid,
Die onder ons uw licht verspreidt:
Gedenk ons, Heer, in angst en pijn,
Zolang wij in dit lichaam zijn.
Wij bidden dat gij u ontfermt
En Heer, ook onze ziel beschermt. Amen.

Alphons Jaakke, pr.

maandag 11 mei 2015

Thomas a Kempis - "He who loves with purity"




Zie hoe onze basiliek gaat stralen nu het einde van de restauratie nadert!




St Theresa van Avila - "See yourself in Him"

St Theresa van Avila - "See yourself in Him"

If you feel happy, think of Our Lord at His Resurrection, for the very thought of how He rose from the tomb will delight you. How He shone with splendour! What spoils He brought away from the battle, where He won a glorious kingdom that He wishes to make all your own and Himself with it. Is it much to look but once on Him Who gives you such riches?

If you have trials to bear, if you are sorrowful, watch Him on His way to the garden. What grief must have arisen in His soul to cause Him, who was patience itself, to manifest and complain of it!
Or see Him bound ti the column, full of sufferings, His flesh all torn to pieces because of His tender love for you.

Or look on Him laden with the cross, and not allowed to stay to take breath.

He will gaze on you with beautiful, compassionate eyes, and will forget His own grief to solace yours, only because you went to confort Him, and turned to look at Him.

(The Way of Perfection 26,4)

zaterdag 9 mei 2015

Collectegebed zesde zondag van Pasen - om in alles te getuigen van hetgeen wij nu gedenken

Collectegebed  zesde zondag van Pasen

Fac nos, omnipotens Deus, hos lætitiæ dies, quos in honorem Domini resurgentis exsequimur, affectu sedulo celebrare, ut quod recordatione percurrimus semper in opere teneamus.
Almachtige God, geef dat wij deze blijde dagen ter ere van de verrijzenis van de Heer met toewijding vieren, om in alles wat wij doen te getuigen van hetgeen wij nu gedenken.
Poging tot meer letterlijke vertaling
Geef, almachtige God, dat wij die deze vreugdevolle dagen ter ere van de verrezen Heer met liefdevolle aandacht vieren, dat wat wij in onze herinnering  koesteren, altijd in onze werkzaamheid bewaren.
L i t u r g i s c h e   a n t e c e d e n t e n
Het collectegebed van deze zondag is samengesteld uit tekstfragmenten ontleend aan oraties in het oude Sacramentarium Veronese (Leonianum, Verona, kapittelbibliotheek LXXXV) tweede helft 6e eeuw en in het Gelasianum Vetus (Vat. Reg. Lat. 316 ) eerste helft 8e eeuw.

E n k e l e   w o o r d e n
Affectus betekent “een staat of dispositie van het lichaam of de geest, gesteldheid, gemoedsstemming” of “affectie” in de zin van liefde, hartstocht, verlangen, gevoel” enz. Sedulus, is “bezig, ijverig, bedrijvig, zorgvuldig”.  Er bestaat ook een adverbium (bijwoord), sedulo.  Het begrip “affectu sedulo” zouden we kunnen vertalen met “bezige liefde”, “ijverige liefde”. Teneo heeft connotaties van “grijpen”, zowel in fysieke (vastgrijpen, aanvatten) als in intellectuele zin (vatten, begrijpen, omvatten). Recordatio is “een terugroepen in de geest”. Het betekent iets terugbrengen naar, of iets teruggeven aan het hart (cor).
C o m m e n t a a r
“Deze dagen van vreugde” waarvan het collectegebed spreekt zijn de dagen van Pinksteren, de vijftig heilige dagen van Pasen tot Pinksteren, de “grote” week die geen zeven dagen telt maar zeven weken en waarvan de vijftigste dag de afsluiting vormt,  zoals de octaafdag  de week van zeven dagen afsluit. Deze “sabbata sabbatorum” golden voor de kerkvaders als dagen van zuiver religieuze vreugde en niemand mocht door oefeningen van boete “aan de feestelijkheid van de geestelijke vreugde afbreuk doen” (Hilarius van Poitiers, + 367). Elke dag van deze periode was en is aan de Verrijzenis gewijd. Daarom zegt het collectegebed dat wij deze dagen van vreugde ter ere van de verrezen Heer vieren.

In het collectegebed worden wij geroepen in onze herinnering en ons hart de genadegaven te bewaren die zo belangrijk zijn dat we daaraan hier en nu concreet gehoor moeten geven. Zeer zeker geldt dit tijdens de H.Mis wanneer de priester doet wat de Heer ons als Kerk heeft bevolen te doen: “Doet dit tot gedachtenis (commemoratio) aan Mij” .

Sta mij toe nog iets te schrijven over het begrip “herinnering”.

Sint  Augustinus van Hippo (+  430) legt een verband tussen recordatio en memoria in zijn brief aan zijn jeugdvriend Nebridius die zich tegelijk met hem bekeerde (Epistola 7). Voor Augustinus was de herinnering de plaats van de ontmoeting  tussen de eigen persoon (“het Ik”) en God in wat hij noemt beata vita, het “gelukzalige leven”, dat verwijst naar het geluk dat voortkomt uit de eenheid met God.
Zoekend naar een manier om het mysterie van de H. Drieëenheid  uit te leggen en de weerspiegeling van de Drie-eenheid in de mens terug te zien, verpersoonlijkt Augustinus  herinnering, verstand en wil, waarbij de herinnering terug voert naar God de Vader. Voor Augustinus was de herinnering zowel de plaats van het Ik als het vermogen tot gewaarwording van hetgeen het hier en nu verbindt met het verleden en de toekomst. De herinnering is daarom een soort “verdwijnpunt”, dat voortdurend wegglipt naar het verleden. Het is ook het punt, waar het Ik en God  elkaar vinden. God zelf belet dat Hij voor ons verdwijnt tot minder dan een herinnering.
Onze liturgische commemoratie gedurende de H. Mis is meer dan een eenvoudige “herinnering van dingen uit het verleden”. De Verrijzenis van de Heer (die volgens sommigen wordt gesymboliseerd door de hereniging van Christus’ Lichaam en Bloed wanneer de priester een klein partikel van de gebroken Hostie in de kelk laat vallen) betekent dat ook wij, zelfs in dit leven op aarde, verrijzen in Hem. Wij zijn verrezen, verrijzen en staan op het punt te verrijzen.
We moeten concreet en dankbaar gehoor geven aan de gave van het leven,  de gave het beeld van God te zijn, de gave van de waardigheid die dit beeld ons geeft, de gave die de Heer ons schonk door opnieuw de weg te openen van het delen in het leven van de Drie-eenheid en de zalige aanschouwing van God. Goede werken door ons verricht in liefde en in bewuste eenheid met Christus, zijn zowel onze daden als Zijn daden.

Wanneer we in oprechte liefde werken van barmhartigheid verrichten, ervaren we dat als een bevrijding, een vrij worden van het verleden, het heden en zelfs van de toekomst. Christenen herinneren zich en gedenken wie zij zijn door zich aan Christus over te geven, ook in het dienen van anderen.

Herdenk de Paasmysteries met werkzame liefde. 

Met dank aan en toestemming van Father Zuhlsdorf