zaterdag 12 maart 2022

Een gezonde geest in een gezond lichaam… totdat de wedloop is voleind. Gedachte bij het gebed over de gaven van de Tweede Zondag van de Veertigdagentijd

Bij een eerste blik op de oratio Super munera van de 2e zondag van de Vasten  valt onmiddellijk de combinatie corpora mentesque op. Dit brengt onze gedachten naar de vele wedstrijden die in hoog tempo aan ons voor bij komen. Voetbal, schaatsen, tennis en skiën in de afgelopen weken, dan wielrennen en marathons.
Bovengenoemd adagium komt van de Romeinse satirische dichter Juvenalis (ca 60 in Latium geboren en + vóór 140): “Orandum est ut sit mens sana in corpore sano… Voor een gezonde geest in een gezond lichaam moet gebeden worden. Misschien is Juvenalis – het gezegde “brood en spelen”  komt overigen eveneens uit zijn pen – wel geïnspireerd door Homerus: “Een perfect lichaam en een onberispelijke geest” (Odyssee III, 138). Dit was een veel voorkomend thema in de antieke wereld. De stoïcijn Lucius Annaeus Seneca de Jongere (+65) schreef:  “Houd vast aan deze gezonde en nuttige levensregel: dat je het lichaam slechts zoveel toestaat als nodig is voor een goede gezondheid. Het lichaam moet flink worden aangepakt zodat het niet rebelleert tegen de geest” (Brief 7, 5 aan Lucilius).
De technische beheersing en geoefendheid van de sporters dwingen bewondering af, maar men kan tegelijk soms een buitensporige trots waarnemen waarbij het “naast het goud grijpen” als een excessieve frustratie en vernederende nederlaag wordt ervaren. Mogen het waarschuwingen voor ons zijn… “Het meedoen is belangrijker dan het winnen”.

Maar wat als de geest krachteloos is?
De H. Teresia van Avila schrijft:
Het schijnt mij een der grootste kwellingen en ongelukken van het leven, als de geest niet krachtig genoeg is om het lichaam te beheersen. Ziek zijn en hevige pijnen doorstaan valt zwaar, maar wanneer de ziel krachtig blijft, acht ze het niets, want zij blijft God verheerlijken en zien, hoe dit lijden van Zijn hand voortkomt. Maar enerzijds pijnen doorstaan en anderzijds tot niets in staat zijn, dat is verschrikkelijk, vooral voor een ziel, die het krachtige voornemen maakte, inwendig noch uitwendig naar rust te verlangen, maar zich geheel en al aan de dienst van haar verheven God te wijden. Dan blijft haar niets over dan geduld te oefenen, haar onmacht erkennen en zich over te geven aan de wil van God opdat Hij Zich van haar bediene, waarvoor Hij wil en zoals Hij wil.
(Het Boek van de kloosterstichtingen, hfdst. XXIX, nr. 3)

De goede strijd strijden
De heilige apostel Paulus schrijft aan het eind van zijn ronduit dramatische brief aan zijn geliefde leerling Timoteus dat hij de  goede strijd heeft gestreden, de wedloop volbracht en  het geloof heeft bewaard. Johannes Chrysostomos schrijft hier over: Voor strijd en lijden kiest Paulus om Christus’ wil. Nu zal wellicht iemand opmerken dat voor Paulus dat alles vanwege Christus een genoegen was. Dat beweer ik immers ook: wat voor ons een bron is van verdriet, verschafte hem grote vreugde. En waarom zou ik gevaren en andere tegenslagen opnoemen? Zijn verdriet hield niet op. Daarom zegt hijzelf: ‘Niemand is zwak of ik ben het ook. Niemand komt ten val of ik sta in brand’ (2 Kor. 11, 29).
En ik spoor je aan dit grote voorbeeld van deugd niet alleen te bewonderen, volg het ook na. Zo kunnen wij dezelfde lauwerkrans verwerven als hij. Als jij je erover verbaast dat jij voor dezelfde prestatie dezelfde beloning zult krijgen, luister dan naar wat hij hierover zegt: ‘Ik heb de goede strijd gestreden, de wedloop voltooid, het geloof bewaard. Nu wacht mij de krans der gerechtigheid, waarmee de Heer, de rechtvaardige Rechter, mij zal belonen op de grote dag, en niet alleen mij, maar allen die met liefde uitzien naar zijn komst’ (2 Tim. 4, 7-8).

Deze lauwerkrans aan het einde van de goede strijd, als de wedloop is voleind, wensen wij de lezers van dit weblog. Zeker in de Vastentijd worden wij uitgenodigd daarover na te denken – fundamenteel!