woensdag 8 juli 2020

Sint Augustinus: Christus, de Weg naar het licht, de waarheid en het leven


Sint Augustinus:
Christus, de Weg naar het licht, de waarheid en het leven

De Heer zegt in het kort: Ik ben het Licht van de wereld. Wie Mij volgt wandelt niet in de duisternis, maar zal het licht van het leven hebben. Uit deze woorden blijkt, dat wat Hij bevolen heeft iets anders is dan wat Hij beloofd heeft. Laten wij daarom doen wat Hij bevolen heeft, om niet brutaalweg te verlangen wat Hij beloofd heeft en om niet in het oordeel tegen ons te horen zeggen: Ge hebt toch zeker wel gedaan, wat Ik bevolen heb, om nu te vragen, wat Ik beloofd heb? – Wat hebt Gij dan bevolen, heer, onze God? – En Hij zegt u: Dat gij Mij zoudt volgen. Ge hebt gevraagd naar een raad voor het leven. Voor welk leven anders dan waarover gezegd is: Bij U is de bron van het leven?
Welnu, laten we dit dan doen en de Heer volgen. Laten we de boeien losmaken waardoor we belet worden Hem te volgen. En wie is in staat zulke knopen los te maken, tenzij Hij helpt, tot Wie gezegd is: Gij hebt mijn boeien verbroken? En over Wie een andere psalm zegt: De Heer maakt de geboeiden los, de Heer richt neergeslagenen op.
En wat volgen die bevrijden of opgerichten anders dan het Licht, waarover zij horen: Ik ben het Licht der wereld. Wie Mij volgt, wandelt niet in de duisternis? Want de Heer schenkt licht aan de blinden. Laten we ons dus nu laten verlichten, broeders, omdat wij de oogzalf bezitten van het geloof. Want Hij ging ons voor, wiens speeksel met aarde werd vermengd, waarmee de blindgeborene gezalfd werd. Ook wij zijn door afstamming van Adam blind geboren en hebben zijn licht nodig. Hij mengde zijn speeksel met aarde: Het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond. Hij mengde zijn speeksel met aarde; zo werd voorspeld: Waarheid is uit de aarde ontsproten. Zelf zegt Hij evenwel: : Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven.
Wij zullen de waarheid genieten, als we Hem van aangezicht tot aangezicht zullen zien, want ook dat wordt ons beloofd. Wie toch zou op iets durven hopen, wat God zich niet verwaardigde te beloven of te geven? We zullen Hem zien van aangezicht tot aangezicht. De Apostel zegt:  Nu ken ik ten dele, door een spiegel en onduidelijk, dan echter van aangezicht tot aangezicht. En de Apostel Johannes in zijn Brief: Geliefden, nu reeds zijn wij kinderen van God, en wat wij zullen zijn, is nog niet geopenbaard. Maar wij weten, dat wanneer Hij zich openbaart, wij aan Hem gelijk zullen zijn, omdat wij hem zullen zien zoals Hij is. Dat is de grote belofte.
Als ge bemint, broeders, volg Hem dan. Ik bemin, zegt ge, maar langs welke weg moet ik hem volgen?> Als uw Heer en God u gezegd had: Ik ben de waarheid en het leven, dan zoudt ge, als ge naar de waarheid zoudt verlangen en het leven begeren, zeker naar de weg zoeken, waarlangs ge daartoe zoudt kunnen komen, en ge zoudt tot u zelf zeggen: De waarheid is iets groots, iets groots ook het leven. Wist mijn ziel maar, hoe ik die kon bemachtigen!
Ge vraagt: Op welke manier? Luister naar Hem die allereerst zegt: Ik ben de weg. Vóór Hij u zei: Waarheen, liet Hij er aan voorafgaan: langs welke weg? Ik ben, zegt Hij, de weg. En waarheen ga ik langs die weg? Ik ben én de waarheid én het leven. Eerst zegt Hij langs welke weg ge er kunt komen, daarna waarheen ge gaat. Ik ben de weg, Ik ben de waarheid, Ik ben het leven. Blijvend bij de Vader is Hij waarheid en leven, maar zich bekledend met het vlees is Hij tot onze weg geworden.
Er wordt u niet gezegd: Doe uw best de weg te vinden, om tot de waarheid en het leven te komen; dat wordt u niet gezegd. Trage mens, sta op! De Weg zelf is tot u gekomen en heeft u, die sliep, uit uw slaap gewekt, als Hem dat tenminste gelukt is; sta op en wandel.
Misschien probeert gij te lopen, maar kunt gij niet, omdat uw voeten u pijn doen. Vanwaar komt die pijn?  Omdat uw voeten misschien door geldzucht gedreven langs oneffen wegen hebben gelopen? Maar het Woord Gods heeft ook kreupelen genezen. Zie, zegt ge: ik heb gezonde voeten, maar ik zie de weg niet. Maar Hij heeft ook blinden het licht gegeven.

Tract.  34, 8-9: CCL 36, 315-316