dinsdag 16 mei 2017

Liturgia Horarum H. Cyrillus, bisschop van Alexandrië Ik ben de wijnstok, gij de ranken.

Uit het commentaar van de heilige Cyrillus, bisschop van Alexandrië († 444), op het evangelie van Johannes

Ik ben de wijnstok, gij de ranken.

De Heer wil ons aansporen vast te houden aan zijn liefde en aantonen hoe nuttig het is aan Hem gehecht te zijn. Daartoe gebruikt Hij een beeld; Hij noemt zichzelf een wijnstok en Hij noemt de mensen die met Hem verenigd zijn, de ranken. Zij zijn als het ware in Hem geënt en vastgehecht, omdat ze reeds door de gave van de Geest deelgenoten zijn geworden aan zijn natuur. Het is immers de heilige Geest van Christus de Verlosser die ons met Hem verenigt.
De band die de mens met de wijnstok verbindt, komt uit een vrije daad van de wil; maar de eenheid die erdoor ontstaat tussen ons en de wijnstok, is blijvend. Het is vrijwillig dat we het besluit hebben genomen om ons bij de wijnstok aan te sluiten, maar we zijn van Christus’ geslacht geworden, omdat we van Hem de gave van het goddelijk kindschap hebben ontvangen. Volgens de heilige Paulus ‘is wie zich met de Heer verenigt, één geest met Hem’ (1 Kor. 6, 17).
Op andere plaatsen wordt Christus door de profeten ‘voetstuk’ en ‘fundament’ genoemd, omdat wij op Christus gebouwd worden (vgl. Ef 2, 20-22), en worden wij ‘levende en geestelijke stenen’ genoemd, opgebouwd ‘tot een heilige priesterschap in de Geest’ (1 Petr. 2, 5). Dit kan slechts gezegd worden, wanneer Christus voor ons het fundament is. Het is in dezelfde betekenis dat Christus zich hier een wijnstok noemt, omdat de wijnstok als het ware de oorsprong en het voedsel is van de ranken die uit Hem ontspruiten.
We zijn immers uit Christus geboren om in Hem, met de Geest, vruchten voort te brengen die leven geven: niet het oude leven van eertijds, maar een nieuw leven in geloof en liefde voor Hem. We blijven in het bestaan, omdat we, als het ware, één natuur geworden zijn met Hem; omdat we ons houden aan het heilige gebod dat ons werd overgeleverd en omdat we de rijkdom van onze adel moeten bewaren en de Geest van God die in ons woont en waardoor God in ons geacht wordt te wonen, niet mogen bedroeven (vgl. Ef. 4, 30).
Dat we in Christus wonen toont ons de wijze apostel Johannes als hij zegt: ‘Hieraan weten wij dat wij in Hem blijven en Hij in ons: dat Hij ons van zijn Geest heeft gegeven’ (1 Joh. 4, 13).
Zoals de wortel van de wijnstok zijn heerlijke levenskracht aan de ranken meedeelt, zo maakt het eniggeboren Woord van God de heiligen verwant met de natuur van God de Vader en van zichzelf door hun de Geest te schenken, daar ze reeds één geworden zijn met Hem door het geloof en door een volstrekte heiligheid. En Hij geeft hun voedsel om vroom te worden en schept in hen de kennis van alle deugden en van alle goede werken.