woensdag 5 augustus 2020

Reeks “Oratio super munera - Gebed over de gaven” 6 augustus 2017 De glorievolle Gedaanteverandering van de Heer op de Berg Thabor.

6 augustus 2017: Feest van Gedaanteverandering van de Heer en 18e zondag per annum / door het jaar 

Christus ontvangt brood en wijn voor de H. Eucharistie

Door de glorievolle Gedaanteverandering van uw Eniggeboren Zoon
I n l e i d i n g
Nu dit jaar het feest van de Gedaanteverandering van de Heer (In Transfiguratione Domini) samenvalt met de 18e zondag per annum / door het jaar, heeft het eerstgenoemde feest voorrang op de zondag, omdat de Tijd door het Jaar geen “sterke” liturgische tijd is zoals bijvoorbeeld de Advent, Kersttijd, Vasten en Paastijd dat wel zijn. De tijdeigen liturgie van deze ‘sterke’ tijden wijkt alleen voor enkele hoogfeesten.
Op de 2e zondag van de Veertigdagentijd bracht de Kerk ons reeds het mysterie van de heerlijke Gedaanteverandering van Jezus onder ogen: wat betekent dat anders dan het versterken van het geloof van de apostelen met het oog op het komende lijden van Jezus?
Het bestijgen van de “hoge berg” bereidt het opgaan van de Messias naar de Calvarieberg voor. Christus, Hoofd van de Kerk, openbaart in de sacramenten, met name in dat van de H. Eucharistie, wat de schittering van zijn gelaat, stralend als de zon in goddelijke luister en zijn kleren wit als sneeuw betekenen: het gezuiverd zijn van alle zondesmetten en “de hoop op een eeuwige heerlijkheid” (Kol 1,27).
De Gedaanteverandering geeft ons een voorproef van de komst in heerlijkheid van Christus “die ons armzalig lichaam zal herscheppen en het gelijkvormig zal maken aan zijn verheerlijkt lichaam” (Fil 3, 21). Echter niet zonder inspanning van onze kant: in de verheerlijkte Christus wordt duidelijk wat geloven betekent:  een metamorfose die heel ons leven duurt en die niet eindigt met de biologische dood. De geschiedenis van de Gedaanteverandering van de Heer voegt iets nieuw toe aan ons leven: sterven is verrijzen. Geloof is metamorfose, waarin de mens groeit en rijpt naar de mannenmaat van Christus. Dat is verzaken aan de oude mens. Dat betekent dagelijks sterven aan zichzelf en dagelijks met Christus verrijzen. Daarom noemt de Evangelist Johannes het kruis verheerlijking, laat hij verheerlijking en kruis samensmelten: in het laatste vrij worden van zich zelf bereikt de metamorfose haar doel. En zo doet de Verheerlijking van Christus ons tegelijkertijd beseffen dat “wij door vele kwellingen het Rijk Gods moeten binnengaan” (Hand 14, 22). Dat is niet gemakkelijk, het is een smalle weg, maar wij zijn niet alleen.
De Pastoor van Ars, de H. Jean Marie Vianney [1786-1859] formuleerde als volgt: “Hoe meer men U kent, des te meer bemint men U. Want deze kennis ontsteekt in de ziel zulk een grote liefde, dat zij  niets anders kan beminnen of verlangen dan U. Hoe heerlijk is het U te beminnen, mijn Jezus. Gelijk de leerlingen op de Thabor niets zagen dan U alleen, laat zo ook mijn ziel op de Thabor van mijn hart niets zien dan U, mijn Zaligmaker. Laat ons zijn als twee vrienden, die elkaar nooit teveel zijn”.
T e k s t
Missale Romanum – 1970
Oblata munera, quaesumus, Domine,
gloriosa Unigeniti tui Transfiguratione sanctifica,
nosque a peccatorum maculis,
splendoribus ipsius illustrationis, emunda.
Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Heer, heilig deze offergaven
en reinig ons van zondesmetten
door de glans van zijn licht.
Werkvertaling
Heilig de aangeboden offergaven, vragen wij [U], Heer,
door de glorievolle Gedaanteverandering van uw Eniggeboren Zoon,
en zuiver ons van de smetten der zonden,
door de schitteringen van zijn glans.

L i t u r g i s c h e  a n t e c e d e n t e n
De versie van dit Gebed over de gaven wordt aangetroffen in het Missale Romanum [MR] 1962, met slechts een miniem verschil in de woordschikking ten opzichte van de versie van MR 1970. MR 1970 heeft als openingszin “Oblata munera, quaesumus, Domine” en MR 1962 “Oblata, quaesumus, Domine, munera”. Laatstgenoemde versie bevat de stijlfiguur hyperbaton, de uiteenplaatsing van oblata en munera, die MR 1970 heeft laten vallen.
De grondstructuur van deze oratie gaat terug op de tekst “Oblata, Domine, munera sanctifica,
nosque a peccatorum nostrorum maculis emunda”, opgenomen in talrijke codices vanaf de VIIIe eeuw en verspreid over het vasteland van Europa en het Britse schiereiland
(Vgl. E. Moeller, J.M. Clément en B. Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum, V, I-O, Brepols, Turnhout 1993, nr. 3576, p. 262-263).
De typische terminologie eigen aan de liturgie van het Transfiguratiefeest is met de basistekst vervlochten.
S t r u c t u u r a n a l y s e  e n  s t i j l f i g u r e n
1. Oblata munera, quaesumus, Domine,
gloriosa Unigeniti tui Transfiguratione sanctifica,
2. nosque a peccatorum maculis,
splendoribus ipsius illustrationis, emunda.
Het Gebed over de gaven bestaat uit één enkele zin, uiteenvallend in twee halfzinnen (r. 1 en r. 2) verbonden door de coniunctie –que  achter nos in r. 2. Beide halfzinnen bevatten  een verschillende bede. De eerste halfzin formuleert een bede om de offermaterie te heiligen, terwijl de tweede bede vraagt, ons, degenen die de offergaven aanbieden, te zuiveren. Beide beden verwachten aanvaard te worden in het licht van het mysterie van de Gedaanteverandering van Christus.
De structuur  van de oratie is eenvoudig, er zijn geen bijzinnen, uitgezonderd de afzwakkende tussenzin quaesumus in r. 1, bijna eigen aan oraties die imperativusvormen bevatten. De deel-, halfzinnen vertonen een parallelle opbouw: beginnend met een accusativusvorm (oblata munera en nos) waardoor de aandacht juist hiernaar uitgaat, met tussenplaatsing van een of meer ablativi en eindigend  met een krachtige imperativusvorm. In de oratie komt de a-klank sterk naar voren, de 0- en u-klanken vallen eveneens op. Enkele malen is er sprake van klank- en eindrijm.
Ad 1
Domine, [o], Heer, = anaklese in de vocativusvorm waarmee God de Vader, wordt aangesproken zoals in de meeste oraties het geval is en zoals hier blijkt uit het zinsdeel ‘door de glorierijke Gedaanteverandering van uw Eniggeboren Zoon’.
Sanctifica, heilig/maak heilig, - prædicaat in de imperativus indicativi van het verbum sanctificare. (Voor een uitvoerige bespreking van dit werkwoord zie de 17e zondag, Gebed over de gaven)
Het prædicaat sanctifica heeft als object de congruerende accusativusvormen oblata munera, meervoud van het neutrum, de geofferde gaven; zie voor enige uitleg van munera eveneens de 17e zondag. Oblata – het meervoud neutrum (hier in de accusativus) van het participium perfecti passivi van het verbum offerre, obtuli, oblatum, offeren, aanbieden - is hier gebruikt als een adiectivum bij munera, de geofferde gaven, de aangeboden offergaven.
‘Oblata’ is een favoriete term in de orationes super munera. Van de 25 keren dat de term voorkomt, wordt deze 21 keer in combinatie met het substantivum munus gebruikt. Vaste formules spelen hier een belangrijke rol zoals ‘ut huius sacrificii munus oblatum’ (dond. 5e week van de Vasten), ‘Suscipe.. munus oblatum’ (wo. in de Goede Week, aan te vullen met andere voorbeelden..
Ongetwijfeld onderging onder invloed van de frequentie van het begrip ‘munera oblata’ het voltooid deelwoord ‘oblata’ een semantische ontwikkeling waarbij het begrip tenslotte een technische term werd voor de ‘gaven van de gelovigen’.
In het Sacramentarium Gregorianum is de Secreta voorzien van de titel oratio super oblata. Ofschoon deze technische term oblata werd gebruikt ten tijde van de samenstelling van deze oraties, bleef de werkwoordsvorm zelf binnen de gebeden in zwang. (Vgl. Sr. Mary Pierre Ellebracht C.Pp.S., Remarks on the vocabulary of the ancient orations in the Missale Romanum. Reeks Latinitas christianorum primæva. Nijmegen-Utrecht, 1966, p. 82)).
Quæsumus, tussenzin met slechts de op zichzelf staande werkwoordvorm quæsumus (Vgl. opmerking bij de 17e zondag).
Gloriosa Unigeniti tui Transfiguratione, door de glorierijke Gedaanteverandering van uw Eniggeboren Zoon, - bijwoordelijke bepaling met twee congruerende ablativusvormen gloriosa en Transfiguratione - uiteen geplaatst en dus een hyperbaton vormend – ablativus causæ (van oorzaak), resp. instrumentalis (van middel), die de twee congruerende genitivusvormen Unigeniti tui omklemmen, een genitivus possessivus.
Ad 2
Emunda, reinig, zuiver, - prædicaat in de imperativus indicativi van het verbum emundare, geheel zuiveren, reinigen, synoniem van mundare maar met een versterkende betekenis, uitgedrukt door het præfix e- of ex-. Vergelijk pugnare, vechten, strijden en expugnare, innemen, veroveren, dwz tot het einde toe strijden. 
Nos, ons, - object bij het prædicaat emunda in de accusativusvorm van het pronomen personale nos, wij.
A peccatorum maculis, van de smetten der zonden, - bijwoordelijke bepaling, samengesteld uit de ablativusvorm maculis, bepaald door het præpositum a dat de ablativus regeert, en nader gepreciseerd door de bijvoeglijke bepaling peccatorum.
Splendoribus ipsius illustrationis, door/met de schittering van zijn glans, - bijwoordelijke bepaling opgebouwd door de ablativusvorm meervoud splendoribus van splendor, - oris, nader toegelicht door de bijvoeglijke bepalingen ipsius en illustrationis. Ipsius, 2e pers. enkelvoud van het pronomen demonstrativum ipse, ipsa, ipsum: dezelfde, hetzelfde, hier verwijzend naar Christus, in genitivusvorm Unigeniti tui van r. 1 voornoemd, uw Eniggeboren Zoon. Illustrationis, genitivusvorm enkelvoud van illustratio, vr.. Zie verder het Vocabularium.
V o c a b u l a r i u m
Macula, æ vr., 1. vlek 2. smet 5. schandvlek 4. zonde 5. maas(net). Vgl. het Duitse ‘Makel’.
In het Boek Exodus vinden we de bepalingen van Jahweh omtrent het Paaslam: “Erit agnus ..absque macula.. anniculus”, het moet een eenjarig lam zijn, zonder gebrek (Ex 12, 5).  Op de vraag van de psalmist wie mag wonen in de heilige tent van Jahweh en mag rusten op zijn heilige berg, volgt het antwoord: “Qui ingrediatur sine macula et operatur iustitiam”- die rein is en “rechtvaardig (Ps 14, 2). Voor de troon van de  Allerhoogste zullen staan “qui sunt sine macula”- zij die zonder smet zijn (Apoc 14, 5).
In het bekende liturgische gezang ‘Attende, Domine’ uit de Veertigdagentijd klinkt het in het 2e couplet: “Ablue nostri maculas delicti”- Reinig [ons] van onze zonde.
De Alleluiazang van het misformulier van het feest van vandaag bezingt met verwijzing naar het Boek Wijsheid de luistetrijke Gedaanteverandering van Christus: “Candor est lucis æternæ, speculum sine macula, et imago bonitatis illius”- Hij is de afglans van het eeuwig licht, de spiegel zonder smet en het beeld van zijn goedheid.
De kerkvaders eren de Moeder Gods graag met de titel “Virgo immaculata”, Onbevlekte Maagd, waarvan in de iconografie vele voorstellingen aan te wijzen zijn. Een enkel voorbeeld. Op de H. Bernardus van Clairvaux gaat het canticum terug: “Sancta et immaculata Virginitas! Quibus te laudibus efferam nescio, quia quem coeli capere non poterant tuo gremio contulisti. Genuisti, qui te fecit, et in aeternum permanes Virgo”- Heilige en onbevlekte Maagd! Met welke lofprijzingen ik U zal uitzeggen weet ik niet, omdat gij Hem die de hemelen niet konden bevatten in uw schoot hebt meegedragen. Gij hebt gebaard, Die U heeft geschapen, en voor altijd blijft Gij Maagd.
Met de kwalificatie “immaculata” maakte de Moeder Gods zich ook in 1856 te Lourdes bekend aan de H. Bernadette Soubirous: “… Dixit mihi se esse Immaculatam Conceptionem” – Zij zei me dat zij de Onbevlekte Ontvangenis was – (A. Ravier, Les écrits de sainte Bernadette, Parijs 1961, 59).
De plaats van Maria, maagd en Moeder van de Kerk, komt in de dogmatische constitutie van het IIe Vaticaanse Concilie Lumen Gentium aan de orde in hoofdstuk 8. In nr. 65 van deze constitutie wordt gesproken over de Kerk en de navolging van de deugden van Maria. De openingszin luidt: “Terwijl de Kerk in de zalige Maagd de volmaaktheid reeds bereikt heeft, waardoor ze vlek noch rimpel vertoont, “non habentem maculam, aut rugam”(Ef 5, 27), moeten de gelovigen zich nog steeds inspannen om door de overwinning op de zonde in heiligheid te groeien: daarom verheffen zij hun blikken naar Maria die door heel de gemeenschap van de uitverkorenen als een toonbeeld van deugden uitmunt”.
Splendor, oris m., met betekenissen 1. glans 2. pracht, heerlijkheid 3. luister, voortreffelijkheid 4. genade, barmhartigheid hebben we al meerdere keren ontmoet zoals in de 4e van de O-antifonen (21 december) waar het begrip splendor, zoals candor bij de eerder genoemde Alleluiazang, gekoppeld wordt aan het ‘eeuwige licht’: O Oriens, splendor lucis aeternae…’Afstraling van het eeuwig Licht’, deze titel wordt in de brief aan de Hebreeën (1, 3) aan de tweede goddelijke Persoon gegeven, (oorspronkelijk, Wijsheid (7, 6). “Eeuwig Licht” is hier aanduiding van God, voor de eerste goddelijke Persoon in het bijzonder. Afstraling van het eeuwig Licht wijst op de eeuwige en waarachtige voortkomst van de Zoon Gods van de Vader. In het Credo belijden wij: Lumen de lumine – Licht uit Licht, aanduiding voor de innerlijke goddelijke verhouding van de Zoon tot de Vader. Hierbij sluit aan de Communiotekst van de nachtmis van Kerstmis: “In splendore sanctorum ex utero ante luciferum genui te” (Ps 109, 3) – In de luister van het heilige heb Ik U vóór de morgenster uit mijn schoot doen voortkomen.
In de hymne van de Completen (Weeek II & IV) wordt Christus in de openingszin aangesproken met Christe… splendor et dies, - Christus, schitterend Licht en dag.
Een andere verbinding van splendor wordt gevonden in de titel van de op 6 augustus 1993 gepromulgeerde encycliek “Veritatis splendor”, de schittering van de Waarheid, van paus Johannes-Paulus II + .
Logisch dat het begrip splendor ook verwijst naar ‘uitmuntendheid”. We kunnen splendor in verband brengen met gloria, die goddelijke karakteristiek. Splendor staat waarschijnlijk hier omdat gloria al eerder in de oratie is gebruikt. Woorden als gloria, splendor en claritas (in de oratie post Communionem), zijn bijna onderling verwisselbaar. Het gebruik van een grote verscheidenheid aan woorden is een sine qua non voor een goede spreker.

Illustratio, onis, vr, - verlichting, glans, levendige schildering. Het is een technische term uit de rhetorica, een “levendige representatie of voorstelling”, bedoeld om een concept in de geest van de luisteraar te completeren. Een illustratie is een ondersteunende afbeelding bij een tekst, uitleg of bewering. De ‘Katholieke Illustratie’ was decennialang bij de katholieken een begrip. De artistieke versiering van bladzijden wordt ook illustratie genoemd of ‘verluchting’.

C o m m e n t a a r

1. Zowel in het collectegebed, het Gebed over de gaven alsook in Gebed na de Communie van het misformulier van deze dag wordt de term Transfiguratio gloriosa genoemd.
Het begrip transfiguratio is op zichzelf interessant. In het klassiek Latijn (vóór-augustijns) gebruikt Plinius dit voor “een verandering van vorm”. Dit is echter niet wat gebeurde met Christus op de berg, waarschijnlijk de Berg Thabor, in Galilea, niet ver van Nazareth verwijderd. Wat gebeurde er?
Wanneer we het Doopsel van Christus in de Jordaan beschouwen als het begin van zijn openbare leven en zijn Hemelvaart als afsluiting, dan staat de Transfiguratie in het zenit.
De verslagen van de Transfiguratie vinden we bij de synoptici: Matteüs 17, 1-6, Markus 9, 1-8 en Lucas 9, 28-36. Ook de 2e Petrusbrief 1, 16-18 en Joh 1, 14 verwijzen naar deze gebeurtenis. Wat gebeurde er? De H. Schrift deelt ons mee dat ongeveer een week nadat Jezus zich met zijn Apostelen had opgehouden in Cæsarea Philippi (waar Christus Petrus de “sleutels” gaf), Hij Petrus, Johannes en Jacobus met zich meenam naar een hoge berg. Daar werden zij overschaduwd door een lichtende wolk, van waaruit ook Jahweh tot Mozes sprak. Christus schitterde geheel omstraald door licht, zó verblindend dat het voor het menselijk oog moeilijk te verdragen was. Aan de ene zijde van Christus bevond zich Mozes, de Wetgever, aan de andere Elia de Profeet. Een stem werd gehoord, zoals ten tijde van Jezus’ Doopsel: “Dit is Mijn veelgeliefde Zoon, luistert naar Hem”. De Evangelies van Matteüs en Marcus gebruiken het Griekse woord metemorphothe voor hetgeen daar plaatsvond. De H. Hiëronymus koos in zijn Vulgaat voor de uitdrukking transfiguratus est.
De synoptische Evangelies (Matteüs, Marcus en Lucas) geven een bredere beschrijving: “Zijn gelaat schitterde als de zon; en zijn kleren werden wit als sneeuw”, of “zoals het licht”, volgens de Griekse tekst. Deze schittering werd beschouwd als een glimp van de stralende Godheid van Christus die Zijn lichaam doorstraalde. Christus liet de drie belangrijkste Apostelen dit visioen zien om hen te sterken met het oog op Zijn lijden dat spoedig zou volgen.
Terug naar het begrip transfiguratio: het is een duidelijke uitdrukking voor een dramatische verandering, ofschoon in het geval van Christus niet een die naar vorm of gestalte verwijst. Het woord is samengesteld uit de prepositie trans en figura. Figura is een “vorm, gedaante, verschijning”, maar betekent ook, filosofisch benaderd, een “kwaliteit, gedaante, natuur, wijze, manier, wezen”.
“Wanneer Mozes op de Sinaï spreekt met God, straalt Gods licht op hem af en krijgt hij zelf stralende glans. Maar het is als het ware een lichtstraal die hem van buitenaf verlicht. Jezus echter straalt van binnenuit. Hij ontvangt niet alleen licht, Hij is zelf licht van licht” (J. Ratzinger. Benedictus XVI, Jezus Van Nazareth. Dl 1, 285).
2. Beschouw in deze context de illustratio als een lichtende flits van wat Christus werkelijk is, zowel God als Mens . En de splendor van de Heer wiens gestalte voor de ogen van de Apostelen schitterende van een bovennatuurlijk licht en omstraald werd door glans en luister. Zijn mensheid was voor een moment overgoten met de schittering van Zijn goddelijke natuur. God wenst Zijn eigen gloria met ons te delen,  Zijn claritas,  Zijn splendor. Jezus openbaart een glimp van hoe Hij zal zijn na Zijn Lijden, maar ook wat wij zullen zijn. God maakt de aanwezige Apostelen duidelijk dat de vernedering van Zijn Zoon die aanstaande was de verheffing en de verheerlijking niet zou verhinderen. Integendeel, Zijn vernedering voerde naar Zijn verheerlijking  (Fil 2, 5 e.v.). Omdat deze belofte van God in vervulling is gegaan, kunnen wij – ook met het oog op eigen nood, benauwenissen en de steeds moeilijker wordende situatie in de wereld, getroost de vervulling van alle beloften van God – zoals de Wederkomst van Christus en de vestiging van Zijn Rijk - verwachten. Dat is de conclusie die de Apostel Petrus trekt uit zijn belevenis van de Transfiguratie van Christus en waarmee hij in zijn Tweede Brief de gelovigen opmontert (2 Pe 1, 16-18).
3. Laat ons de woorden niet vergeten van het Tweede Vaticaanse Concilie van een sleutelpassage ten diepste beïnvloed door de latere paus Johannes-Paulus II toen hij als jonge bisschop de tekst van Gaudium et Spes nr. 22 mede voorbereidde.
“In werkelijkheid licht het mysterie van de mens alleen op in het mysterie van het mens geworden Woord, Adam, de eerste mens, was immers de voorafbeelding van de toekomstige mens, namelijk Christus de Heer. Christus, de laatste Adam, maakt juist door de openbaring van het mysterie van de Vader en diens liefde de mens voor zichzelf duidelijk en geeft hem inzicht in zijn hoge roeping..Hij, die ‘het Beeld’ van de onzichtbare God is (Col 1, 15), is de volmaakte mens, die de Godsgelijkheid van de kinderen van Adam, die door de eerste zonde was misvormd, heeft hersteld. Daar de menselijke natuur in Hem onverkort is opgenomen, is juist daardoor deze natuur ook in ons tot hoge waardigheid verheven. Hij heeft zich immers, als Zoon van God, door zijn menswording in zekere zin met iedere mens verenigd…Zo groot is het mysterie van de mens dat door de christelijke openbaring de gelovigen voor ogen staat. Door Christus en in Christus wordt aldus het raadsel van pijn en dood in het licht gesteld, dat buiten zijn evangelie ons geheel ontwricht. Christus is verrezen, heeft de dood door zijn eigen dood vernietigd en ons het leven gegeven, zodat wij, zonen uit kracht van de Zoon, in de Geest kunnen roepen: Abba, Vader!”
 4. De grote Sint Augustinus spreekt Petrus in een preek over de Transfiguratie (sermo 78, 6) toe en door Petrus, richt hij zich daadwerkelijk tot ons: “Daal af van de berg, Petrus. Je verkoos te rusten op deze berg. Kom naar beneden”. We hebben in dit leven nog het een en ander te doen voordat we kunnen rusten. Dezelfde passage citerend van Augustinus neemt de KKK in nr. 556 hetzelfde thema op:  Dat had Petrus nog niet begrepen, toen hij met Christus wilde leven op de berg (Lc 24, 27). Hij bewaarde dat, Petrus, voor u tot na de dood. Maar nu zegt Hij zelf: daal af om op aarde te zwoegen, om op aarde veracht, gekruisigd te worden. Het Leven daalt af om zich te laten doden; het Brood daalt af om honger te hebben; de Weg daalde neer om onderweg vermoeid te raken; de Bron daalt af om dorst te hebben; en gij weigert te zwoegen? (Aug., Sermo 78, 6).
“De Gedaanteverandering kondigt aan dat de Messiaanse tijd is aangebroken. Bij het afdalen van de berg moet Petrus echter nog leren dat de Messiaanse tijd allereerst de tijd van het kruis is, en dat de Gedaanteverandering – zelf licht worden door toedoen van de Heer en samen met Hem – inhoudt dat wij getransformeerd worden door het vurige licht van het lijden” (Ibid. 289).

De Transfiguratie onderricht ook ons dieper over onszelf en over onze roeping. Dit ligt in één lijn met de H. Eucharistie, die, als wij die op de juiste wijze ontvangen voor ons ook een gedaanteverwisseling is. Anders dan bij het gewone brood veranderen wij in degenen die wij zijn door het nuttigen van het geestelijk voedsel van de H. Eucharistie en zó veranderen wij meer en meer in Christus.