vrijdag 16 oktober 2020

17 oktober - H. Ignatius van Antiochië, bisschop en martelaar


Als opvolger van de apostel Petrus stond Ignatius aan het hoofd van de kerk van Antiochië. Ter dood veroordeeld, werd hij naar Rome gevoerd om voor de wilde dieren geworpen te worden. Zo werd zijn getuigenis voor Christus onder keizer Trajanus in het jaar 107 met de marteldood bekroond. Tijdens zijn overtocht naar Rome schreef hij zeven brieven, gericht aan verschillende kerken. Daarin komen zijn wijsheid en kennis tot uitdrukking, als hij uitweidt over de persoon van Christus, de hiërarchie van de kerk en het christelijk levenspatroon. Reeds in de vierde eeuw werd hij te Antiochië op 17 oktober herdacht

Uit de brief van de heilige martelaar Ignatius, bisschop van Antiochië († 107), aan de Romeinen

Ik ben de tarwe van God: ik word gemalen door de tanden van de wilde dieren.

Ik schrijf aan alle kerken en druk allen op het hart dat ik graag sterf voor God, als gij het mij maar niet verhindert. Ik smeek u: laat uw welwillendheid mij niet ongelegen komen. Laat mij toch voedsel zijn voor de wilde dieren. Daardoor kan ik tot God komen. Ik ben de tarwe van God en door de tanden van de wilde dieren word ik gemalen om zuiver brood van Christus te worden. Smeekt Christus voor mij, dat ik door deze werktuigen mag worden tot een offergave voor God.
De vreugde van de wereld en alle koninkrijken van deze aarde kunnen mij niet helpen. Voor mij is het beter te sterven voor Jezus Christus dan te heersen over de uiteinden der aarde. Hem zoek ik die voor ons gestorven is, naar Hem verlang ik die voor ons is opgestaan. Mijn geboorte is nabij. Vergeeft mij, broeders en zusters. Belet mij niet te leven, laat niet toe dat ik sterf. Levert mij niet uit aan deze wereld, want ik wil van God zijn. Verleidt mij niet met dit aardse bestaan, maar laat mij het heldere licht ontvangen: eenmaal daar gekomen, zal ik pas ten volle mens zijn. Laat mij het lijden van mijn God navolgen. Ieder die Hem in zich draagt, zal weten wat ik verlang; hij zal met mij medelijden en begrijpen wat mij kwelt.
De vorst van deze wereld wil mij meevoeren en mijn verlangens die op God gericht zijn, misleiden. Laat dan toch niemand van u die aanwezig zijt, hem helpen; wilt liever mijn helper worden, dat wil zeggen: van God. Wilt toch niet Jezus Christus in de mond nemen, terwijl gij de wereld in uw hart draagt. Laat er geen nijd onder u wonen. Zelfs wanneer ik u persoonlijk erom zou vragen, gelooft mij dan niet: schenkt veeleer geloof aan datgene wat ik u schrijf. Immers, ik schrijf u, terwijl ik nog leef met het verlangen te sterven. Mijn liefde is gekruisigd en in mij brandt geen vuur dat naar het aardse verlangt. Levend en sprekend water is in mij, dat in mijn binnenste zegt: ‘Kom tot de Vader.’ Ik vind geen genoegen meer in het voedsel dat vergankelijk is, noch in de vreugden van dit bestaan. Het brood van God verlang ik, dat is het vlees van Jezus Christus, uit het geslacht van David, en als drank wens ik het bloed van Hem, die de onvergankelijke liefde is.
Ik wil niet meer op menselijke wijze leven. Dat zal zo zijn, als gij het wilt. Wilt het dan, zo vraag ik u, opdat ook gij welwillendheid ondervindt. Met weinig woorden smeek ik u: gelooft mij. Jezus Christus zal u openbaren dat ik de waarheid spreek. Hij is de mond zonder leugen, waardoor de Vader waarachtig gesproken heeft. Bidt voor mij, opdat ik het doel bereik. Niet naar het vlees heb ik u geschreven maar naar de geest van God. Wanneer ik zal lijden, dan zijt ge mij welgezind geweest; maar indien ik verworpen word, hebt ge mij gehaat.
Niets blijft u verborgen, wanneer ge jegens Jezus Christus een volmaakt geloof hebt en een volmaakte liefde; het begin is het geloof en het einde de liefde. Vernieuwt u in het geloof: dat is het vlees van de Heer; vernieuwt u in de liefde: dat is het bloed van Jezus Christus.Het begin is het geloof en het einde de liefde.