zaterdag 10 oktober 2020

Lezingenofficie 28e zondag door het jaar Liturgia Horarum

Lezingen van het Lezingenofficie
  Augustinus leest Paulus, fresco van Benozzo Gozzoli (1420-1497)

Eerste lezing

Begin van het Boek van de profeet Haggai 1, 1 – 2,9

Aansporing tot wederopbouw van de tempel. De heerlijkheid van de toekomstige tempel.

In het tweede regeringsjaar van koning Darius, op de eerste dag van de zesde maand, richtte de Heer zich bij monde van de profeet Haggai tot Zerubbabel, zoon van Sealtiël en gouverneur van Juda, en tot Jozua, zoon van Josadak en hogepriester: ‘Dit zegt de Heer van de hemelse machten: Dit volk beweert dat de tijd nog niet gekomen is om de tempel van de Heer weer op te bouwen. Maar,’ zo sprak de Heer bij monde van de profeet Haggai, ‘is de tijd dan wel gekomen om zelf in mooi afgewerkte huizen te wonen? En dat terwijl mijn huis nog een ruïne is! Nu dan – dit zegt de Heer van de hemelse machten: Welke weg zijn jullie ingeslagen? Denk toch na! Jullie hebben veel gezaaid maar weinig geoogst; jullie eten maar raken nooit verzadigd, jullie drinken maar nooit is het genoeg, jullie kleden je maar krijgen het nooit warm; de dagloner krijgt zijn geld maar het verdwijnt in een beurs vol gaten. Dit zegt de Heer van de hemelse machten: Welke weg zijn jullie eigenlijk ingeslagen? Ga naar de bergen, haal daar hout en bouw mijn huis weer op. Met vreugde zal ik het aanvaarden en er mij in al mijn luister tonen – zegt de Heer. Jullie hebben veel verwacht, maar hoe weinig is het geworden, en wat jullie wél binnenhaalden, is door mijn adem vernietigd. En waarom? – spreekt de Heer van de hemelse machten. Omdat mijn huis nog altijd een ruïne is, terwijl ieder van jullie zich uitslooft voor zijn eigen huis. Daarom onthoudt de hemel jullie zijn dauw en brengt de aarde niets meer op. Ik heb het land en de bergen, het koren, de wijn en de olie, al wat de aarde opbrengt, ieder mens en elk dier, en alles wat jullie moeizaam tot stand hebben gebracht, met droogte getroffen.’ Zerubbabel, zoon van Sealtiël, en Jozua, zoon van Josadak en hogepriester, en wie er van het volk nog over waren, luisterden naar de oproep die de Heer, hun God, had gedaan; ze luisterden naar de woorden van de profeet Haggai, die door de Heer, hun God, gezonden was. En het volk werd vervuld van vrees voor de Heer. Maar Haggai, de bode van de Heer, zei in opdracht van de Heer tot het volk: ‘Ik ben bij jullie – spreekt de Heer.’ Zo zette de Heer Zerubbabel, zoon van Sealtiël en gouverneur van Juda, en Jozua, zoon van Josadak en hogepriester, en wie er van het volk nog over waren, ertoe aan te beginnen met het herstel van de tempel van de Heer van de hemelse machten, hun God. Ze gingen aan het werk op de vierentwintigste dag van de zesde maand. In het tweede regeringsjaar van koning Darius, op de eenentwintigste dag van de zevende maand, sprak de Heer opnieuw bij monde van de profeet Haggai. Hij droeg hem op: ‘Zeg tegen Zerubbabel, zoon van Sealtiël en gouverneur van Juda, en tegen Jozua, zoon van Josadak en hogepriester, en tegen wie er van het volk nog over zijn: “Wie van jullie heeft deze tempel nog in zijn vroegere luister gezien? En hoe ziet hij er nu uit? Jullie denken zeker dat het niets meer kan worden!” Maar houd vol, Zerubbabelspreekt de Heer –, houd vol, Jozua, zoon van Josadak en hogepriester; jullie allen, bewoners van dit land, houd vol! – spreekt de Heer. Werk door, ik ben bij jullie – spreekt de Heer van de hemelse machten. Dat heb ik jullie beloofd toen jullie wegtrokken uit Egypte; ik zal steeds in jullie midden aanwezig zijn, wees dus niet bevreesd. Want dit zegt de Heer van de hemelse machten: Nog een korte tijd, een ogenblik slechts, en ik zal de hemel en de aarde, de zee en het land doen beven. Alle volken breng ik in beroering, hun schatten zullen mij toevallen en mijn huis zal ik vullen met pracht en rijkdom – zegt de Heer van de hemelse machten. Het zilver is voor mij en het goud is voor mij – spreekt de Heer van de hemelse machten. De luister van deze tempel zal groot zijn, nog groter dan voorheen – zegt de Heer van de hemelse machten –, en van hieruit zal ik jullie vrede en voorspoed geven – spreekt de Heer van de hemelse machten.’

Tweede lezing
Uit het Commentaar op Aggeüs, van de H. Cyrillus, bisschop van Alexandrië
(Cap. 14; PG 71, 1047-1050)

Mijn Naam is verheerlijkt onder de heidenen

Ten tijde van de komst van onze Verlosser verscheen er een goddelijke tempel, die onvergelijkelijk glorievoller was dan die oude tempel en zoveel voortreffelijker en uitmuntender, als iemand meent dat de godsdienst volgens de Wet verschilt van die in Christus en het Evangelie en de waarheid verschilt van de afschaduwing.
Wat dit betreft kan ook nog het volgende gezegd worden, naar ik meen. Er bestond één tempel en alleen in Jeruzalem en het éne Israëlitische volk bracht daar zijn offers. Maar nadat de Eniggeborene aan ons gelijk werd, hoewel Hij was onze God en Heer en Hij ons doet stralen van vreugde, zoals de Schrift zegt, is daarna heel de aarde gevuld met heilige woningen en ontelbare aanbidders, die met geestelijke offers en reukwerken de God van al het bestaande vereren. Dat is, meen ik wat Malachia als man Gods voorspelde:  Want Ik ben een groot koning, zegt de Heer en mijn Naam is geducht onder de volken en op iedere plaats wordt aan mijn Naam een wierookoffer en een reine offerande gebracht.
Het is dus de waarheid, dat de glorie van de nieuwste tempel, dat is de Kerk, groter zal zijn. Voor hen, die vol zorg zijn voor die tempel en aan de opbouw daarvan werken, zegt de Profeet, zal als een vriendengeschenk van de kant van de Verlosser en als een gave uit de hemel Christus worden geschonken, de vrede voor allen, door Wie wij in één Geest toegang hebben tot de Vader, wanneer hij zegt: Ik zal vrede geven op deze plaats, om de vrede des harten te verweven door ieder, die bouwt aan het oprichten van deze tempel. Elders zegt ook Christus: Mijn vrede geef Ik u. Hoe dit ten gunste werkt voor hen, die beminnen, zal Paulus ons leren, als hij zegt: De vrede van Christus, die alle begrip te boven gaat, zal uw harten en uw gedachten behoeden. Zo bad ook de wijze Jesaja: Heer, onze God, geef ons uw vrede, want al wat ons ooit overkwam, hebt Gij ons aangedaan. Zij toch, die eenmaal Christus’ vrede zijn waardig gekeurd, kunnen gemakkelijk hun ziel bewaren en hun geest op juiste wijze gericht houden op de beoefening der deugd.

Derhalve wordt aan eenieder, die aan de vrede bouwt, ook die vrede beloofd. Want hetzij iemand aan de Kerk bouwt, mystagoog of te wel vertolker van de heilige mysteriën is, hij staat gegrondvest op het huis van God: hetzij hij er voor zorgt zich een levende en geestelijke steen te tonen tot opbouw van een heilige tempel en een woonstede van God in de Geest – zo iemand zal zeker dit voordeel behalen, dat hij niet moeilijk het heil van zijn ziel kan verwerven.