vrijdag 15 december 2017

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Feria VI Hebdomadæ II Ad Officium lectionis De Eva et Maria


Lectio altera
Ex Tractátu sancti Irenæi epíscopi Advérsus hæreses
(Lib. 5, 19, 1; 20, 2; 21, 1: SCh 153, 248-250. 260-264)
De Eva et Maria
Maniféste in sua própria veniénte Dómino, et sua própria eum baiulánte condicióne, quæ baiulátur ab ipso, et recapitulatiónem eius quæ in ligno fuit, inobœdiéntia per eam, quæ in ligno est, obœdiéntia faciénte, et seductióne illa solúta, qua sedúcta est male illa, quæ iam viro destináta erat virgo Eva, per veritátem qua evangelizáta est bene ab Angelo iam sub viro Virgo María.
Quemádmodum enim illa per angélicum sermónem sedúcta est, ut effúgeret Deum, prævaricáta verbum eius; ita et hæc per angélicum sermónem evangelizáta est, ut portáret Deum, obœdiens eius verbo. Et sicut illa sedúcta est ut non obœdíret Deo, sic et hæc suása est obœdíre Deo, uti vírginis Evæ Virgo María fíeret advocáta.
Omnia ergo recapítulans recapitulátus est, et advérsus inimícum nostrum bellum próvocans, et elídens eum, qui inítio in Adam captívos dúxerat nos, et calcans eius caput, quemádmodum habes in Génesi dixísse serpénti Deum: Et inimicítiam ponam inter te et inter mulíerem, et inter semen tuum et semen eius; ipse tuum observábit caput, et tu observábis eius calcáneum.
Ex eo enim, qui ex mulíere Vírgine habébat nasci secúndum similitúdinem Adam, præconabátur obsérvans caput serpéntis. Et hoc est semen, de quo ait Apóstolus in epístola quæ est ad Gálatas: Legem factórum pósitam donec veníret semen cui promíssum est.
Maniféstius autem adhuc in eádem osténdit epístola, sic dicens: Cum autem venit plenitúdo témporis, misit Deus Fílium suum, factum de mulíere. Neque enim iuste victus fuísset inimícus, nisi ex mulíere homo esset qui vicit eum. Per mulíerem enim hómini dominátus est ab inítio, semetípsum contrárium státuens hómini.
Propter hoc et Dóminus semetípsum Fílium hóminis confitétur, principálem hóminem illum, ex quo ea quæ secúndum mulíerem est plasmátio facta est, in semetípsum recapítulans: uti, quemádmodum per hóminem victum descéndit in mortem genus nostrum, sic íterum per hóminem victórem ascendámus in vitam.
Tweede lezing
Uit de verhandeling van de heilige Ireneüs, bisschop van Lyon († ca. 202), ‘Tegen de ketters’
Eva en Maria
De Heer heeft zich geopenbaard: het Woord kwam in het zijne en werd gedragen door zijn eigen schepping, waarvan Hijzelf de drager was. Toen werd de zonde van ongehoorzaamheid, eens bij de paradijsboom bedreven, goedgemaakt door de gehoorzaamheid bij een andere boom, het kruis. Toen werd ook de misleiding van de maagd Eva, die behoorde aan een man, tenietgedaan door de blijde boodschap van de engel aan de maagd Maria, die verloofd was met een man.
Want zoals Eva, door de aanspraak van een gevallen engel, verleid was om zich aan God te onttrekken door zijn woord te overtreden, zo werd Maria, door de aanspraak van een andere engel, in kennis gesteld van de blijde boodschap dat zij God zou dragen door zijn woord te gehoorzamen. En zoals Eva verleid was tot ongehoorzaamheid aan God, zo heeft Maria zich laten overtuigen gehoorzaam te zijn aan God. Zo is de maagd Maria de pleitbezorgster geworden van de maagd Eva.
Aldus heeft God alles hersteld en vernieuwd, zelfs de strijd tegen onze vijand. Want hem die ons eens in Adam tot gevangenen had gemaakt, heeft Hij uitgedaagd en overwonnen; Hij heeft hem de kop verpletterd, zoals in het boek Genesis geschreven staat: ‘God zei tot de slang: vijandschap sticht Ik tussen u en de vrouw, tussen uw nageslacht en het hare; het zal uw kop bedreigen, en gij zijn hiel’ (Gen. 3, 15).
Vanaf dit ogenblik immers werd Hij die uit een maagd zou worden geboren en op Adam zou gelijken, aangekondigd als degene die de kop van de slang zou bedreigen. En het is dit nageslacht waarvan de Apostel in zijn brief aan de Galaten zegt: ‘De wet is gekomen, in afwachting van de komst van het nageslacht aan wie de belofte gedaan was’ (Gal. 3, 19).
Nog duidelijker toont hij dit aan in deze brief als hij zegt: ‘Toen de volheid van de tijd gekomen was, zond God zijn eigen Zoon, geboren uit een vrouw’ (Gal. 4, 4). Want de overwinning op de vijand zou niet rechtmatig zijn geweest, als de overwinnaar niet een mens was geweest, geboren uit een vrouw. Door een vrouw had de vijand immers de overhand gekregen op de mens, na zich vanaf het begin als tegenstander van de mens te hebben opgesteld.
Daarom ook noemt de Heer zichzelf de Mensenzoon. In zijn eigen persoon herstelt Hij namelijk de oorspronkelijke mens, de stamvader van allen die uit een vrouw worden geboren. Aldus mogen wij die door de nederlaag van een mens in de dood waren afgedaald, door de overwinning van een mens weer opstaan tot leven. Zoals door een mens de dood over ons heeft getriomfeerd, zo mogen wij op onze beurt door een mens triomferen over de dood.