zaterdag 9 december 2017

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Sabbato Hebdomadæ I Adventus Ad Officium lectionis Quod non videmus, speramus


Lectio altera
Ex Tractátu sancti Cypriáni epíscopi et mártyris De bono patiéntiæ
(Nn. 13 et 15: CSEL 3, 406-408)

Tweede lezing
Uit de verhandeling over ‘De deugd van geduld’ van de H. Cyprianus, bisschop en martelaar

Wij hopen hetgeen wij niet zien

Van onze Heer en Meester is het heilzame gebod: Wie volhard zal hebben ten einde toe, die zal zalig worden. En vervolgens: Zo gij in mijn woord volhardt, zult gij waarlijk mijn leerlingen zijn, en zult ge de waarheid kennen, en de waarheid zal u vrij maken.
We moeten dulden en volharden, allerdierbaarste broeders, om, na toegang verkregen te hebben tot de hoop op de waarheid en de vrijheid, tot die waarheid en vrijheid zelf te kunnen komen. Want de inhoud van ons christen zijn is een zaak van geloof en hoop. Maar opdat geloof en hoop vruchtbaar voor u kunnen worden, is geduld vereist.
Immers, wij zoeken niet de tegenwoordige glorie, maar de toekomstige, naar de vermaning van de Apostel Paulus, als hij zegt: In hoop zijn wij verlost. Maar zien wat men hoopt, dat is geen hopen. Want wat men ziet, zou men dat kunnen hopen? Maar als wij hopen wat wij niet zien, dan moet onze verwachting gepaard gaan met standvastigheid. Het afwachten en het geduld zijn noodzakelijk, om dat, wat we begonnen zijn, te voltooien, en wat we hopen en geloven ook in bezit te nemen, als God het ons aanbiedt.
Tenslotte leert de Apostel op een andere plaats de rechtvaardigen en degenen, die de hemelse schatten met de aanwas van goddelijke interest bij zich bewaren, dat ze ook geduldig moeten zijn zeggende: Welnu dan, zolang wij nog tijd hebben, laat ons weldoen aan allen, maar het meest aan de huisgenoten des geloofs. Laat ons dan niet moe worden het goede te doen, want te zijner tijd zullen we oogsten.
Hij vermaant ertoe, dat niemand uit ongeduld in zijn werk verslapt of, door bekoringen afgeleid of overwonnen, midden op de weg naar lof en glorie blijft stilstaan en aldus het vroeger gewonnen te verloren gaat, zodat, wat begonnen werd, zijn vervolmaking niet bereikt.
Toen tenslotte de Apostel over de liefde sprak, legde hij een band tussen de liefde en het verdragen in geduld. De liefde, zegt hij, is grootmoedig, welwillend, niet naijverig, niet overmoedig, zij wordt niet toornig, denkt geen kwaad. Zij bemint alles, gelooft alles, hoopt alles, verdraagt alles. Hij toont aan, dat de liefde standvastig kan volhouden, doordat zij alles kan verdragen.
En op een andere plaats zegt hij: Elkaar in liefde verdragend, terwijl men zijn best doet om de eenheid des geestes te bewaren in de band des vredes.  Hij bewees, dat noch eenheid noch vrede bewaard kunnen worden, als men elkaar niet als broeders met wederzijdse liefde tegemoet komt en men de band van de eenheid niet bewaart door middel van het geduld.